1 zo’n mannetje, Frans Breukelman en zijn invloed op tijdgenoten

logo-idW-oud

1 zo’n mannetje, Frans Breukelman en zijn invloed op tijdgenoten (Kok Kampen, 2004)

De handen reiken ten hemel. De late middagzon beschijnt een dikke haardos. De manchetten zijn afgezakt en God mag weten hoe zijn pak nog zit. Het lichaam is op spanning en de woorden Gods verschijnen om hem heen. Er gaat iets bezwerends uit van het omslagportret dat de bundeling herinneringen aan Frans Breukelman begeleidt. Na lezing van de maar liefst drieënveertig bijdragen moet dit beeld eigenlijk ogenblikkelijk bijgesteld worden: het portret wil uitdrukking geven aan iets dat gebeurt. Dat niet te arrangeren moment waarop Woord en woorden samenvallen, de zinsverbanden de zijnsverbanden genereren zoals dat nimmer andersom kan en er iets ontstaat dat toch niet met minder aangeduid kan worden dan de transsubstantiatie van het Woord. Aan dat gebeuren kleeft iets onherleidbaars. Zeker, er moest hard voor worden gewerkt. Uitgebreid wordt bericht gedaan van de eindeloze stapels foliovellen, het urenlange draaien van de stencilmachine, het geplak en geknip, het schrijven en eindeloos herschrijven ( ‘Tijdens het uitdelen van een groot pak papier ziet een van de deelnemers het opschrift. Psalm 114. ‘O, dat heb ik al,’ zegt hij. ‘Neenee,’ zegt Frans, ‘nee, het is weer allemaal anders geworden’). (1) Toch leidt deze noodzakelijke arbeid niet tot het gebeuren zelf. Herhaaldelijk wordt in de bijdragen het woord van Breukelman geciteerd dat er eigenlijk geen toegang is tot de tekst. Je staat buiten en beziet nog eens een aoristus, een imperfectum. Je komt gewapend met wel zeven Semitische talen maar met geweld willen de woorden niet geopend worden. Zij waarschuwen elkaar: inbrekers! Maar dan gebeurt het en springt de tekst open. De mens wordt binnengelaten en ontwaart iets dat gezegd wil worden. Het gebeurt.

Van dit gebeuren maken zo ongeveer alle bijdragen melding. Als het gebeurde – de bundel is wonderwel eerlijk, het gebeurde ook wel eens niet, dan verloor Breukelman zich in een krampachtig gevecht met allerlei denkbeeldige tegenstanders – wisten zijn toehoorders zich in de ruimte gesteld en bevestigd in hun bestaan.Regelmatig vertrouwen de tijdgenoten hun lezers toe dat Breukelman hen als predikant heeft gered. Zijn consequente insteek in de bijbelse theologie en het spoor daarvan in de kerkelijke dogmatiek, leverde een pastorale vrijmoedigheid op die weldadig was. Leerlingen werden bemoedigd door bon mots als: ‘Vraag je toch niet steeds af of jij wel iets te vertellen hebt. De gemeente is daar in het geheel niet in geïnteresseerd. Maar het gaat om de zaak zelf. Er moet iets gezegd worden. Er is in de situatie van nu iets dat gezegd wíl worden en dat is niet iets wat jou ten diepste beweegt’. (2) Of: ‘Taco, het is mooi dat je dit gaat doen en je kunt het ook, maar weet goed dat jíj de kerkelijke gemeente niet van haar neergang kunt afhouden’.3 In een tijd waarin van opleidings – en seminariewege de predikant hoog wordt opgetuigd met vroomheids – en leiderschapsidealen en het daar warempel wel geheel en al van af lijkt te hangen, zijn dit soort woorden van een verfrissende koelte, zelden meer gehoord.

Ik heb Breukelman gehoord, noch gekend of gezien. Vanzelfsprekend snelde zijn naam en faam ook het Utrechtse en Leidse vooruit waarin inderdaad voornamelijk negatief – zo paranoïde waren de woedeaanvallen van Breukelman nou ook weer niet – over hem gesproken werd. Het leek de redactie van dit tijdschrift daarom goed dit boek in handen te geven van iemand die zelfs niet in indirecte zin een leerling van hem kan heten. Tegelijkertijd stelt me dit ook enigszins voor een probleem. Niet ten onrechte heeft de redactie van de bundel voor een zakelijke opzet gekozen. Volgens het woord vooraf werd de auteurs uitdrukkelijk gevraagd alleen anekdotes te vermelden, die in het kader van het betoog zinvol zijn. Er lijkt ook inhoudelijk reden voor een dergelijke restrictie. Iemand die zozeer de Zaak voorop zet en een bijna lijfelijke afkeer heeft van gepsychologiseer en psychotherapeutische reconstructies zou slechts gediend kunnen worden met een bundel die zich daadwerkelijk op deze Zaak zou concentreren. Toch mag het hoogst gelukkig worden genoemd dat de anekdotes en het uittekenen van de persoon van Frans Breukelman bepaald niet ontbreken. Sterker nog: ik werd het meest getroffen door die delen van de bundel waar biografie en theologie elkaar rakelings naderen. Het prachtige interview met Breukelman van de hand van Bernard Rootmensen bijvoorbeeld waarin indringend de huiver, de kilte, de doem van het staan in de lijn van een geslacht, behept met een akelige erfelijke ziekte wordt uitgetekend die de diepte van de ontdekking van de toledot die nu juist naar de waarlijke vrijheid voor het aangezicht Gods leiden, pas werkelijk doet beseffen. Of hoe niemand meer gering kan denken over het motief van de plaatsbekleding wie Breukelman bij een dergelijk woord heeft zien huilen. (4) Hoe pastoraal Breukelman eigenlijk was, al had het iets van de schouderklop van de bootwerker die tot zijn verbazing ziet hoe de ander in elkaar krimpt. Het wordt de recensent vreemd te moede. Hij leert iets als dat de persoon er helemaal niet toe zou doen. Dat theologen die het op die manier willen vervaarlijke lieden zijn. Breukelman staakte het kerkbezoek aan de Westerkerk, toen hij begon te vermoeden dat Nico ter Linden onder het beslag van Schleiermacher leek te komen. Maar tegelijkertijd ontdekt hij dat het slechts met een zekere krampachtigheid die de bundel ook wel kenmerkt, valt te ontkennen dat het bij Breukelman toch geheel en al om de persoon gaat en dat – dit zeg ik niet van harte – er toch getwijfeld moet worden aan de kansen die er gelegen zouden zijn in het uitgeven van zijn geschriften. Het is ook niet geheel onbegrijpelijk en onterecht dat Breukelman maar weinig ter publicatie liet passeren. In alle scherpte dringt zich vervolgens de vraag naar het nut van dit boek op. Is het allemaal toch niet zoveel meer vent dan vorm? Hangt het niet zozeer aan de existentie van deze man (en zijn vrouw van wie in de bundel door Aviva Boissevain een prachtig portret is opgetekend) dat eigenlijk alleen – en zo wordt het ook ergens gesuggereerd – een audiovisueel archief recht aan hem zou doen? Beklijft het? Kan het zonder de viva vox en de levende gestalte? De unieke manier waarop het bij Breukelman allemaal samenkwam omdat hij eerst en vooral met de schriften en in gemeenschap met de groten der dogmatiek leefde? Deze ‘wedergekeerde Bilderdijk, de grote ongenietbare, die zich zwoegend, steunend en brullend keerde tegen het schoftentuig van deze eeuw’. (5)

Een uitweg uit dit dilemma wordt geschetst door de bijdrage van Nico Bakker. Hij erkent dat er inderdaad iets is als een biografisch probleem maar zoekt de oplossing in de eenheid die er bij Breukelman was tussen leven en werk. Zeker, er is de ‘vreemdheid’ en de ‘uitzonderlijkheid’ van deze man maar deze hangt onmiddellijk samen met zijn ontdekkingen, zijn leven in de theologische samenhang van de Schriften. Daar horen – om het zo maar eens te zeggen – anekdotes bij. Bakker geeft meteen maar een van de sterkste, het rijden in het ‘eendje’ door de gangen van het seminarie tot vlak voor de kapel, tot ontsteltenis der rectoren en staf, maar ook dit gebeurde niet zomaar. De gezapigheid en keurigheid van de officiële theologie werd doorbroken en geridiculiseerd door de theologische vrijheid en hilariteit die daar doorbreekt waar uit de Schriften wordt geleerd. Het gaat niet aan – en daar lijkt mij de diepste grond voor het verzet ook bij Breukelman zelf te liggen – deze gebeurtenissen weg te verklaren en te neutraliseren in (pastoraal) psychologische verklaringen. Er is hier meer aan de hand en de bundel doet verslag van wat er in een mensenleven gebeuren kan als aan den lijve ontdekt wordt hoe God zich met heel zijn diviniteit voor de humaniteit van ons mensengeslacht inzet. Het is de grote verdienste van deze bundel daarvan te lezen en iets te ontwaren van de invloed die van een dergelijk mens op zijn tijdgenoten uitgaat.

Een zekere weemoed raakt de niet-tijdgenoot echter na lezing van de bundel niet kwijt. Das war einmal! Van verre verstaat de recensent nog iets van de passie, de eenheid van leven en werken. Theologie als vorm van existentie maar eerlijk gezegd, daar hoort ook een man of een vrouw bij die wij tegenwoordig niet meer trouwen. Zoveel zakelijker, zoveel vlakker is ons theologisch bestaan geworden. Het is waar, het woord is aan ons, de jongere generatie, maar op mijn zwakkere momenten zou ik toch graag een eendje – gevaarlijk overhellend onder zijn boekenlast – zien komen aanscheuren door de gangen van ons dagelijkse bestaan.

Evert Jan de Wijer

——————

1. Alex van Ligten, p. 209.

2. Zo ongeveer op pagina 61 en verdere plaatsen.

3. Zo in de bijdrage van Taco Noorman, p. 244.

4. Zo Reeling Brouwer, p. 68.

5. Maarten den Dulk, p. 260.