Donner

logo-idW-oud

Donner

Ik kom maar niet los van een zekere fascinatie voor de figuur Piet Hein Donner. Ooit maakte ik hem van dichtbij mee toen hij ten tijde van de kerkendag in Utrecht te gast was in dezelfde periode dat hij zwaar onder vuur lag in de Tweede Kamer vanwege de commotie die ontstaan was om misdrijven die door Tbs’ers tijdens hun verlof gepleegd werden. In de Kamer hield hij hardnekkig aan de Tbs-regeling vast terwijl op dat moment vele kamerleden dit soort misdadigers het liefst in de diepste kerker geworpen zagen met de deuren voor altijd op slot. Hij kwam er tijdens zijn verdediging niet goed uit maar op de kerkendag zei hij dat hij zich in die tijd scherp bewust was van de geloofswaarheid dat ‘elk mens leeft uit de genade Gods’. Ik moet u zeggen dat ik van deze uitspraak zeer onder de indruk was en zelfs meende dat hij dát in de Kamer had moeten zeggen, al zou Donner mij in die discussie ongetwijfeld een indrukwekkend college over de scheiding van kerk en staat hebben gegeven.

Sinds die tijd volg ik Donner in een mengeling van verbazing en bewondering. Verbazing, omdat ik als modern en geseculariseerd mens van huis uit natuurlijk wel kan meemaken dat mensen hem een volkomen geantiqueerd relict uit voorbije tijden vinden. Ook ik maak me vrolijk over zijn waarschuwingen over grenzen in de satire en zijn bij voorbaat kansloze poging een wetsartikel over godslastering weer nieuw leven in te blazen maar ik moet zeggen dat mij de laatste tijd het lachen steeds meer vergaat. Het argument ‘ouderwets’ is natuurlijk wel erg mager als wij kijken naar een man die op een klassieke zwarte herenfiets niet meteen de erfenis van zijn gereformeerde opvoeding wil prijsgeven aan de moderniteit. Deze man wíl iets. Dat is hem met de paplepel ingegeven. Rondom de jeneverfles en de VU is ooit een generatie van kloeke calvinisten gekweekt en ik heb niet de indruk dat Donner genoegen neemt met het halfslachtige antwoord dat ‘we die tijd gehad hebben’. Voluit vraagt hij naar de kwaliteit van de tijd die we dan blijkbaar nu hebben en meent hij dat het antwoord uit de Heidelbergse Catechismus over de staat van de mens, dat hij geneigd is zichzelf en zijn naaste te haten, precies in zijn praktijk als minister van Justitie dagelijks bewezen wordt. Overigens ook in het dagelijks leven want uit een boeiend artikel in de Volkskrant van zaterdag 17 september heb ik begrepen dat zijn Gazelle nu al tweemaal gejat is, de tweede keer zelfs uit het fietsenhok van het ministerie.

Datzelfde artikel maakt trouwens veel duidelijk van de onderliggende motieven van Donner. Al is hij dan minister van Justitie, eigenlijk snapt hij maar weinig van al dat hedendaagse gehamer op recht en vergelding. In een begrotingsbehandeling voor justitie in 2003 verwees hij naar een schilderij van Ambrogio Lorenzetti in het Palazzo Pubblico in Siena. In deze allegorie over goed bestuur merkt hij op dat allereerst de poorten openstaan naar het omliggende land waar burgers in veiligheid leven, waar zieken worden genezen en kinderen onderwezen. Een slecht bestuur leidt tot gesloten poorten, naar geweld, moord en een uitgemergeld land. Om dit bestuur echter te bereiken, komt justitie achteraan. Voorop gaan vrede, kracht, wijsheid, grootsheid en matigheid. Dat – bedacht ik me – heeft hij misschien als jurist geleerd maar eerder nog als kind, geboren in die traditie waar van een nieuw Jeruzalem werd gedroomd, dat dorpsgewijze bewoond zou worden en wier poorten nooit gesloten worden omdat er immers geen nacht zal zijn. Er is veel te zeggen over het beleid van Donner. Er is ook beslist veel tegen in te brengen en dat gebeurt ook in een democratische rechtstaat als de onze. Maar iets in deze mens haakt aan mijn gelovig bestaan en zo zie ik hem graag op zijn zwarte Gazelle onrust stoken in onze geseculariseerde en daardoor ook wel wat ordinaire en hufterige cultuur van vandaag.

Evert Jan de Wijer