De goedertierenheid en trouw van Breukelman

logo-idW-oud

DE GOEDERTIERENHEID EN TROUW VAN BREUKELMAN

Twee mooie woorden: goedertierenheid en trouw. Kan dit bijbelse begrippenpaar een mens afhouden van een bezoek aan het bordeel? Een altijd actuele vraag, nietwaar? Breukelman legde eens uit dat dit inderdaad kan, míts het bijbehorende verbum correct wordt vertaald. Goedertierenheid en trouw volgen u, of, goedertierenheid en trouw achtervolgen u. Daar zit ’m de kneep. Als ze u zouden volgen, zegt Breukelman, dan gingen ze gewoon mee naar binnen. Maar er staat: ze achtervolgen u. En op de drempel grijpen ze u nog net op tijd bij de kladden.

Ik zat onder zijn gehoor toen hij deze proeve van vertaling ten beste gaf. Maar het ging nog verder, want Breukelman durfde het aan zichzelf als de potentiële hoerenloper neer te zetten – in een rechte lijn wandelend van het Singel naar de Wallen. Door goed te vertalen wist de grote theoloog zich in bescherming genomen door de goedertierenheid en werd hij voor ontrouw behoed.

Die uiterst persoonlijke toets was geen toevallige bijkomstigheid tijdens zijn scrupuleus exegetische arbeid. Dat zakelijke en persoonlijke gingen hand in hand. Hij was het in eerste instantie zelf die door het spellen van de bijbelse grondwoorden, grond onder de voeten moest zien te krijgen. Dát stond er op het spel en dat begreep je als toehoorder maar al te goed.

Want daarbuiten, buiten die bijbelse woordwereld, was hij een stotterende vreemdeling, was hij ten diepste die eenzame man, zoals ooit onovertroffen geportretteerd door de dichter Jan Hendrik Leopold:

IK ben een zwerver overal,
een doler en een vagebond
en een, die uit zich zelf geen pad,
geen omkeer en geen uitweg vond.

Ik ben een napraatpapegaai,
ik ben een open spiegelrond.
des Eeuwigen gesproken woord,
het hapert in mijn stamelmond.

In de interviews die Breukelman heeft gegeven, maakte hij gewag van een harde jeugd, waar weinig te schuilen viel. Hij schetste zichzelf als het jongetje dat zijn vader – die leed aan de ziekte van Huntington – voortduwde in een invalidenwagen, terwijl de kinderen in de straat er onaangename opmerkingen over maakten. Bij thuiskomst trof hij zijn moeder depressief wenend in een hoek van de kamer, maar klaar om agressief uit te halen. En dat, terwijl hij – in zijn eigen woorden – zo was aangelegd op sfeer en gezelligheid. Later zou Mijntje, zijn onvergetelijke gegenüber, daar zorg voor dragen, voor sfeer en voor gezelligheid.

Maar ondertussen dienden die woorden, die vreemde Schriftwoorden, gespeld te worden en begrepen in hun eigen context. Want alleen zó werd er recht aan ze gedaan, en alleen zó konden ze grond onder onze voeten worden en een vluchtweg uit onze eenzaamheid.

En ja, zo zat ik daar zelf, aan het einde van mijn pubertijd, tussen de folianten en onder Grünewald’s Isenheimer Altaar – aan het Singel. Ik sprak en hij luisterde, in een grote zwarte slobbertrui met verfspatten. Mijn verhaal werd serieus genomen en – ondanks het leeftijdsverschil van veertig jaar – gedeeld. Want hij was niet alleen óók een kind geweest onder benarde omstandigheden, het waren vooral zijn tussen mijn verhaal door gestrooide Schriftwoorden, die onze lotsverbondenheid bepaalden. Wij kregen gaandeweg het gesprek deel aan een groter verhaal, ons kleine lot te buiten.

Daar, in zijn studeerkamer, later in de huiskamer en in tal van louche zaaltjes, leerde hij hoe volstrekt tegengesteld die bijbelse begrippen waren aan wat ons voorgehouden was te geloven. Er werd in de bijbel niet kosmisch over de mens gesproken, maar menselijk over de kosmos, niet natura-listisch over de geschiedenis, maar bundesgeschichtlich over ‘de natuur’, niet humanistisch over Israël, maar Israëlitisch over de humaniteit. En in dat alles was jouw ziel in het geding. Geen onzichtbare en onsterfelijke ziel, maar je nefesj, ‘dat ben jij in de totaliteit van je verschijning, met al je ervaringen, met al je gevoelens. Heel jouw wezen, met je oogopslag, met je haar, typisch jíj zoals je daar zit. Het is nog nooit voorgekomen en het zal ook nooit meer voorkomen. Verrukkelijk en onherhaalbaar, zoals je bent en er mag zijn: dát is je nefesj, je ziel – begrijp je wel’.

Door die gedemonstreerde wisselwerking tussen Schriftwoord en het dagelijks geleefde gewone leven, heb ik begrepen hoe Breukelmans hele dogmatische en exegetische theologie uiteindelijk gericht was op de praktische theologie. Ja, hoe heel zijn fenomenaal ontworpen bijbelse theologie, zonder overdrijven, ook een pastorale theologie genoemd kan worden.

En zélfs als je God niet meer kunt voorstellen als het subject van de geschiedenis, zelfs als je God überhaupt niet meer als subject kunt begrijpen en ervaren, dan nog is het raadzaam te bidden dat goedertierenheid en trouw je zullen achtervolgen.

Sjemot – Bijbelse Theologie II,2 is vanaf heden… verkrijgbaar. Als boekhandelaar kan ik niet nalaten u dit voor alle zekerheid nog even onder de aandacht te brengen. Een boek waar je je tanden in moet zetten en waarbij je je hersens moet kraken. Een genadig eiland in een vloed van spiritualiteit die ons overspoelt, de tijdgeest die vaardig over ons aan het worden is. Spiritualiteit als de onbijbelse hermeneutische horizon waarbinnen de bijbelse teksten in onze dagen worden uitgelegd.

Sjemot: namen. Sjem: naam. Frans Hendrik Breukelman. Om hem ten slotte te gedenken met een citaat: ‘Iemands geboorte is pas voltooid met het luide uitroepen van zijn naam en iemand is pas echt dood wanneer zijn naam niet meer op aarde wordt uitgesproken.’

Leo van de Wetering