De reis van de slang
DE REIS VAN DE SLANG
Het boek Slangenkoers (Court Serpent) van de Franse schrijver Bernard du Boucheron roept angsten op die ik niet helemaal de baas ben. Ook anderhalf jaar na dat ik het gelezen heb, vliegt het me regelmatig naar de keel.
Het boek gaat over een fictieve reis van een veertiende eeuwse priester naar de nederzetting op de kust van Groenland. De historische gegevens over de Groenlandse kolonie zijn dat Erik de Rode in 982 een nederzetting aan de zuidpunt van het eiland sticht. Groenland profiteert op dat moment van een relatief warme klimaatsperiode. Ruim vier-en-een-halve eeuw bestaat er een kolonie die op zijn hoogtepunt 4000 zielen omvatte. Er is zelfs korte tijd een bisschopszetel gevestigd geweest en archeologen hebben restanten van kloosters gevonden. Na 1300 bereikte de kleine ijstijd ook Zuid-Groenland en ging de kolonie hard achteruit. Het lot van de laatste bewoners is onduidelijk.
Op het moment dat de novelle begint is er al 50 jaar geen contact meer met de kolonie geweest. Een priester wordt er met een schip op uit gestuurd om het contact met de kolonie te herstellen en de zielszorg op zich te nemen. Door de zware ijsgang blijk het nauwelijks mogelijk de kolonie te bereiken. Wanneer de expeditie menselijke nederzettingen bereikt treffen zij een gemeenschap in verval aan. Honger, kou en ziekte bepalen het leven van de bewoners.
In deze gemeenschap probeert de priester het christelijke leven te herstellen. Zijn eerste ambtsdaad is de executie van een oude priester samen met zijn concubine, wegens het verbreken van de celibaatsgelofte. Al snel morren de bewoners over zijn maatregelen. Zijn barmhartigheid om de stervenden van eten te voorzien, vermindert de overlevingskansen van de overigen. Hij verbiedt een wreed balspel, het enige gemeenschapsvermaak van de kolonie. Uiteindelijk vestigt hij een soort theocratie die groot verzet oproept.
De novelle heeft de vorm van een reisverslag dat door de priester ten behoeve van zijn superieur is opgeschreven. De schrijver weet in zijn schrijfstijl prachtig de erudiet-hautaine toon te treffen, die de priester karakteriseert. Tegelijkertijd is het meteen duidelijk dat het verslag een apologie is. De lezer wordt uitgedaagd om aan de hand van tussenopmerkingen en oneffenheden in het verhaal de werkelijke geschiedenis te reconstrueren. Zo worden de priester en zijn superieur als hypocrieten ontmaskerd. Uiteindelijk bezwijkt ook de moraal van de priester onder de demoraliseringen van honger en kou. In de lange winternacht verwekt hij een kind bij zijn huishoudster.
Het reisverslag wordt onderbroken door een korte vertelling over de kapitein van het schip. Hij is de geheime held van de novelle en het anti-beeld van de priester. Hij is een bescheiden vakman, die zijn handelingen niet baseert op moraal, maar op vakkennis en doorzettingsvermogen. Du Boucheron heeft hem gemodelleerd naar de 19e eeuwse ontdekkingsreiziger van het poolgebied Knut Rasmussen. Door praktisch te handelen en zich meer op overleven dan om moraal te bekommeren – zo beveelt hij zijn mannen hun dode kameraden op te eten – redt hij het leven van de expeditieleden. Het geeft het boek toch ook een humanistische toon, ook al is het een hard en wreed humanisme.
Aan de historisch bekende gegevens over de Groenland-nederzetting heeft du Boucheron een paria-bevolkingsgroep toegevoegd. Zij zijn in het boek de afstammelingen van kolonisten en vrouwen van het Thule-volk, de voorouders van de Inuit. Deze bastaardkinderen leiden een marginaal bestaan als concubines en bijna-slaven. Tegelijkertijd vormen zij een culturele vijfde colonne. Zij houden vast aan de godsdienst en de wrede gebruiken van hun voorouders. Hun betere weerstand tegen ziekte en betere vis- jachttechnieken doen hun macht binnen de kolonie toenemen. De priester stuit er op dat hun gewoontes op het gebied van godsdienst en rechtspraak steeds meer worden overgenomen door de kolonisten. Ook komt het voor dat kolonistenvrouwen hun concubine worden, een omkering van de verhoudingen. Du Boucheron schetst een dreigende culturele en economische machtsovername. Heeft du Boucheron hierbij gedacht aan de allochtone onderklasse in de Franse voorsteden?
Het knappe van het boek is dat het angsten in mij naar boven roept, waarvan ik niet wist dat ik ze zo hevig had. Ik deel de analyse dat Europa een machtsovername van de kant van China of de Islam te wachten staat niet en toch jaagt de dreiging van de barbaarse machtsovername in het boek me grote schrik aan. Blijkbaar is dat toch een angst die meer op scherp staat dan ik waar wil hebben.
Het meest schokkende detail voor mij is het verhaal over het nonnenklooster. Ooit een bloeiend klooster, waar het dagelijkse werk gedaan werd door Inuit-slaven. Maar wanneer de kou invalt, worden ook hier de rollen omgekeerd. In ruil voor wat voedsel worden de nonnen hun bijvrouwen, die niet eens hun eigen kinderen kunnen beschermen.
Als ik me voorstel dat ik mijn eigen vrouw en kind niet zou kunnen beschermen, dan voelt dat niet alleen als een niet kunnen opkomen voor humanitaire waarden. Het voelt ook als een ultiem machtsverlies. De verkrachtingen van het Rode Leger waren misschien nog wel meer tegen de Duitse mannen als tegen de verkrachte Duitse vrouwen gericht.
Maar de nonnen in het boek worden niet zomaar verkracht. Zij gaan vrijwillig seksuele relaties aan. De auteur schetst een situatie waarin zij zich voor alles door een Darwiniaans overlevingsinstinct laten leiden. Misschien is dat wel mijn veel grotere angst. Dat de mensen om mij heen zich van mij af zullen wenden om hun eigen voordeel en hun eigen overleven veilig te stellen. Dat de verbanden waarin ik leef en waarvan ik denk dat ze berusten op verbondenheid en liefde, uiteengescheurd worden als vervolging en nood zich aandienen. En dat het dan waar zal blijken te zijn dat dan alleen het recht van de machtigste telt.
Precies op dat punt valt bij herlezing op hoe geconstrueerd de novelle is. De priester is een hypocriet. Het volk lui, dom en wreed. Alle bewoners handelen uiteindelijk alleen uit eigenbelang. De barbaren zijn afwisselend wreed, irrationeel en goed aangepast aan de natuur. Als in de Sade’s Justine, leidt barmhartigheid alleen tot nog grotere ellende. Het zijn allemaal de cliché’s uit de Franse Verlichtingstraditie van de 18e eeuw tot Houellebecq in onze tijd.
Romans hoeven niet op te voeden, ze moeten aan het denken zetten. Daar slaagt du Boucheron ruimschoots in. In die zin is het een goed boek. En toch stoort het me dat het overvloedige historische materiaal, waarbij mensen, christenen speciaal, ook in de moeilijkste omstandigheden vasthouden aan moraal, liefde en recht, niet aan bod komt. Slangenkoers is een reis naar een gesloten universum, naar een sociaal-Darwinistische hel op aarde. Ergens wekt de novelle de suggestie dat er geen werkelijk alternatief is.
Du Boucheron is een bankier in ruste, die op 76-jarige leeftijd met deze novelle debuteerde. Zegt dit boek ook wat over het politiek-culturele klimaat onder de Franse elite? Is de kapitein met zijn overlevingsmoraal inderdaad hun voorbeeld voor de toekomst? Zijn het alleen de literaire kwaliteiten die de Académie Française er toe gebracht hebben om dit boek te bekronen met de Grand Prix du Roman of voelt de Franse culturele elite zich ook werkelijk met de strekking van dit boek verbonden?
Coen Wessel