Zes stellingen over populisme

logo-idW-oud

 

ZES STELLINGEN OVER POPULISME

Het huidige populisme in Nederland is een ernstig signaal dat onze maatschappij is ontregeld. Deze ontregeling gaat gepaard met gevoelens van angst, agressie, machteloosheid, verlies aan vertrouwdheid en perspectief, en is in de eerste plaats te duiden als een ‘representatiecrisis’.

De opkomst van Fortuyn en zijn ‘verweesde samenleving’, met in zijn voetspoor Wilders en Verdonk, laat zien dat een grote groep van de bevolking zich in de steek gelaten voelt door de leidinggevende ‘ideologische instanties’ in ons land, zoals de overheid, de politiek, de media, de kerken, het onderwijs, de gezondheidszorg en het buurtwerk; er is naar hun gevoel ‘niemand meer die voor hen opkomt’. Deze overtuiging is als de vraag van Job naar een rechtvaardige God niet alleen pastoraal maar ook ‘existentieel’ volstrekt serieus te nemen.

Onder de kiezers van populistische partijen zit angst voor het vreemde, voor het andere en in het verlengde daarvan ook racisme. Maar wie in de kiezers van deze partijen alleen verwerpelijke racisten of kleinburgerlijke angsthazen kan zien, redeneert geheel volgens de logica van de heersende markt dat iedereen alleen voor zichzelf verantwoordelijk is. Wie in de eis tot integratie van moslims bijvoorbeeld enkel haat ziet en geen zorg om de toenemende desintegratie van onze maatschappelijke verbanden, kan zichzelf de vraag stellen wat hem feitelijk nog met andere Nederlanders (incluis autochtonen) verbindt.

De vraag naar de integratie van moslims in Nederland is een terechte vraag die achter het racisme zijn recht behoudt. Deze vraag reikt verder dan economische, politieke of juridische integratie. Zij gaat ook over de vraag in hoeverre moslims in staat en bereid zijn met hun ziel te integreren, dus een onderdeel te worden van de Nederlandse identiteit. Wie moslims consequent en direct benadert als (potentiële) slachtoffers van racisme, houdt hen gevangen in de categorie van ‘de ander’, en verhindert daarmee hun integratie die immers alleen mogelijk is wanneer zij volwaardige burgers met rechten en plichten worden.

De Nederlandse geschiedenis, in zijn mengeling van christendom en humanisme, is een kostbaar goed in zijn poging om meerdere identiteiten vreedzaam met en naast elkaar te laten leven. Moslims zouden van Joden, katholieken, dopers, atheïsten, maar ook calvinisten kunnen leren wat het betekent om een minderheid te zijn en alle aanspraken op een ‘absoluut vertoog’ te laten varen.

Jezus Christus is gestorven voor alle mensen. Hij is het licht der wereld, die de scheidsmuur tussen Jood en heiden heeft afgebroken. Dit geldt voor christenen, voor moslims, voor autochtonen en allochtonen, voor racisten en niet-racisten: in Hem zijn wij allen. De kerk van Jezus Christus is in deze eenheid van het kruis gegrond en is geroepen om haar gestalte te geven. Wil zij aan deze roep gehoorzamen, dan zal zij niet zozeer dit veelkleurig visioen moeten blijven herhalen in voorbijgaan aan een deel van haar eigen leden, als wel zelf de weg van het offer van de integratie tot één lichaam moeten gaan. Om te beginnen van populisten en antipopulisten binnen zich zelf.

Coen Wessel en Wessel ten Boom