Commentaar (Het innerlijk)

logoIdW

 

COMMENTAAR (Het innerlijk)

In de Republiek kon de staat iemand niet dwingen Gereformeerd te worden als hij Katholiek of Jood was. Dit recht op gewetensvrijheid was immers zwaar bevochten in de opstand van de Republiek tegen Spanje. Begin 19e eeuw werd het lied ‘Die Gedanken sind frei’ gebruikt als protestsong tegen de repressie door de overheid in de Duitse landen.

In onze tijd is de spits van dit grondrecht gekanteld. Het is niet meer in de eerste plaats een recht van de burger tegen de overheid. Het heeft zich in de publieke moraal gevestigd en heeft daar de betekenis gekregen: ‘ik mag denken wat ik wil en daar heeft niemand iets mee te maken’. Met als variant: ‘ik mag achter mijn eigen voordeur doen, wat ik wil’. Het innerlijk is onaanspreekbaar geworden. Het is jouw eigenheid, waar je geen verantwoording over hoeft af te leggen. Alleen als je de vrijheid van een ander beperkt, word je aangesproken.

Daarmee gaat een vormingsideaal verloren dat in het christendom en in het denken van de antieken sterk aanwezig is geweest. Christus verlicht een mens van binnen en een Christen wordt aangezet om een innerlijke strijd te voeren tegen allerlei zaken die zijn innerlijk belasten. De brieven van Paulus en de Bergrede staan er vol mee. In het antieke denken gaat het er om deugden aan te leren en te oefenen. Met deze brede Europese traditie wordt gebroken.

Het leidt tot een gespleten mens. Iemand die in zijn innerlijk bezig is met het voeden en recyclen van zijn woede en zijn machtsdrift of van het uitbroeden van sexuele fantasieën, maar naar buiten toe als burger moet functioneren die geen overlast mag veroorzaken. De meeste mensen slagen daarin redelijk. Maar ze zijn zo weinig mensen uit één stuk, waarin innerlijk en maatschappelijk optreden helder, actief en vanzelfsprekend verbonden zijn. Ze hadden zoveel mooiere mensen kunnen zijn.

Met het verstommen van het gesprek over het innerlijk valt ook een grondslag weg waarop mensen uit verschillende levensbeschouwelijke stromingen met elkaar in gesprek kunnen zijn. De innerlijke samenhang van een samenleving waarin mensen elkaar niet kunnen aanspreken op wie zij ten diepste zijn (of willen zijn) verdampt. En terwijl televisie en computer ons innerlijk onophoudelijk vormen en kneden, verleren we zelf de reflectie op en de communicatie over ons innerlijk. Dat vergroot de onmacht van de burger.

Ik pleit niet voor een controle van het geweten door staat of straat. Ik pleit wel voor een vanzelfsprekendheid om het eigen innerlijk te vormen en te verlichten. En elkaar daar – met enige omzichtigheid – in te bevragen. Het is tijd voor een herontdekking van het innerlijk.

Coen Wessel