De bevrijdingsstrijd van F.C. Bauer

logoIdW

DE BEVRIJDINGSSTRIJD VAN FERDINAND CHRISTIAN BAUR

Door de rumoerige en razendsnelle ontkerkelijking in Nederland lijkt het alsof het uiteendrijven van het Christendom en de culturele hoofdstroom pas iets is van de laatste jaren. Maar in Europa is die ontwikkeling al sinds de 18e eeuw aan de gang. En al even lang zijn er pogingen van de theologie om in dit proces positie te kiezen: door radicaal afstand te nemen van de culturele hoofdstroom of door juist aan te haken bij politiek-culturele ontwikkelingen.

In dit artikel beschrijf ik hoe de Duitse dogmenhistoricus en nieuwtestamenticus Ferdinand Christian Baur (1792-1860) het Christendom intellectueel opnieuw op de kaart wilde zetten. In zijn reactie op één van de grootste intellectuele controverses van zijn tijd stelde hij het Christendom voor als de grote vrijheidslievende, morele en democratische kracht in de wereldgeschiedenis. Dat was een moedige poging om het Christendom mee te laten strijden in de voorste gelederen van de bevrijdingsstrijd van zijn eeuw. Maar Baur had ook grote blinde vlekken: voor de betekenis van het Oude Testament en het Jodendom, voor de betekenis van beeld en symboliek en voor de betekenis van alles wat met gevoel, erotiek en menselijke aandriften te maken heeft. Maar juist in al zijn onvolmaaktheid is zo’n poging tot apologetiek uit de tijd dat alle krachten van Verlichting, romantiek en neo-humanisme loskwamen interessant. Hier werd de theologie op een spoor gezet en werden de ideeënclusters gemunt waarbinnen de theologie zou gaan opereren. En brokstukken van Baurs denken over de vroege kerk scheren nog steeds door de theologie. 

Lossere band met de bijbel en verheerlijking van Griekenland

In de loop van de 17e en 18e eeuw komt er een spanning tussen tal van Europese intellectuelen en de wereld van de bijbel. Krachtige staten als Pruisen en Frankrijk krijgen behoefte aan een eigen nationaal verhaal, waardoor de verbondenheid met de Bijbelse geschiedenis vermindert. Ook gaat men vraagtekens zetten bij tal van Oudtestamentische wonderverhalen. De toename van het handelsverkeer met het Midden Oosten zorgt voor een grotere belangstelling voor de wereld van de Oriënt. Die wordt gezien als een geheimzinnige, magische en ook versteende wereld, geheel anders dan het verlichte Westen. Zo gaat er ook naar de wereld van het Oude Testament gekeken worden. Het Jodendom en de wereld van het Oude Testament worden in toenemende mate gezien als behorend tot de Oriënt: niet-Europees, magisch, wettisch, versteend. En de vraag komt op of ook het Christendom niet tot deze andere, niet-Europese wereld behoort.

In dezelfde tijd komt er in Duitsland een beweging van intellectuelen op gang die in de Griekse oudheid een nieuw voorbeeld voor Europese humaniteit ontwaart. In het oude Hellas zou een harmonie tussen natuur en geest hebben geheerst. Natuurlijke zaken als fantasie, gevoel en esthetiek waren in harmonie met culturele vruchten als kunst, wijsheid en verstand. In het oude Hellas lag een verloren paradijs, dat door de bestudering van de Griekse literatuur en beeldende kunst opnieuw vruchtbaar kon worden. Deze verheerlijking van de Grieken had een politiek-culturele spits: het democratische Athene gold als ideaal en werd gecontrasteerd met het absolutisme van de eigen Duitse vorsten.

Controverse rond Creuzer

In de chaos van de Napoleontische oorlogen komt een tegengeluid tegen deze harmonieuze kijk op Hellas. In 1810-1812 publiceerde Georg Friedrich Creuzer (1771-1858) zijn boek ‘Symbolik und Mythologie der alten Völker, besonders der Griechen’. Hierin stelt Creuzer dat de grondslag van de Griekse godsdienst lag in mysteriën en culten met een esoterische symboliek. Deze symboliek, die je kon vinden op allerlei artefacten als munten en vazen, was veel belangrijker dan een geschreven epos of een verzameling mythen. De basis van deze symboliek was uit het oosten, uit India, via Egypte naar Hellas gekomen. In de Griekse mysteriën werd via seksuele riten de grondtegensteling tussen het mannelijke en vrouwelijk overbrugd. In verlossingsmysteriën en ideeën over zielsverhuizing was de Griekse godsdienst eigenlijk al een voorafschaduwing van het Christendom. Het boek van Creuzer ontketende vanaf 1818 een enorm schandaal omdat het lijnrecht inging tegen de dominante kijk op de Griekse godsdienst. Het Griekenland van de neo-humanisten werd bevolkt door gelijkmatige mensen die hun leven met Apollinische opgewektheid vierden en moeilijke tijden met ‘edele eenvoud en stille grootheid’ doorstonden. In plaats van dit mooie plaatje werd een orgiastische, oosterse samenleving geschetst, die een alternatief bevatte voor de klassieke westerse tradities van rationaliteit, esthetiek en moraliteit. Creuzers boek ontlokte een fel debat. Hegel, Goethe en Schelling namen deel aan de discussies. Het boek werd meteen ook politiek geduid. Het waren de jaren dat progressieven zich verzetten tegen de restauratie na de val van Napoleon en Creuzers boek leek de conservatieve krachten te ondersteunen met zijn aanval op het neo-humanisme en het onderstrepen van het belang van religie.

Godsdienst als voertuig van de vooruitgang

Ook Ferdinand Christian Baur was geraakt door dit debat en in het eerste boek dat hij publiceert, ‘Symbolik und Mythologie oder die Naturreligion des Altertums‘, reageert hij op deze intellectuele controverse. Baur had zich al eerder ontpopt als oprecht democraat. Als jong docent hield hij enthousiaste redevoeringen over democratie en de Duitse eenheid. Ook hij was gegrepen door de neo-humanistische tijdgeest: het oude Griekenland was voor hem het land van de vrijheid, die in de Oriënt ontbrak. Tegelijkertijd wilde Baur duidelijk christen zijn. Baur zocht in zijn ‘Symbolik und Mythologie’ daarom naar een positie die afstand nam van antigodsdienstige liefhebbers van Griekenland die geen oog hadden voor de religieuze betekenis van het Griekse leven. Aan de andere kant schermde hij zich af tegen een christelijk conservatisme dat het Christendom niet met andere godsdiensten in verband wilde brengen. In het bijna 1300 pagina’s omvattende werk ontvouwt Baur een godsdienstfilosofie, waarin hij de oosterse godsdiensten en de Griekse godsdienst met elkaar verbindt en contrasteert. Beide zijn natuurgodsdiensten, maar er is een ontwikkeling die geografisch van oost naar west verloopt. In de Oosterse godsdiensten overheerst het natuurlijke, bij de Grieken het ethische en het persoonlijke. In plaats van de rustende wereld van het Oosterse symbool komt in Griekenland de bewegelijke en handelende persoon van de mythe op de voorgrond en verdwijnt het statische symbool naar de achtergrond. De menselijk-persoonlijke mythes van de Grieken drukken hun verlangen naar vrijheid uit. Het is voor Baur dan ook geen toeval dat in de tijd dat deze mythologie ontstaat, het tot de vorming van een vrije Griekse natie komt, die zich onafhankelijk maakt van het despotische Oosten. Baur houdt op deze manier afstand van de progressieve verachters van de godsdienst, door juist de ontwikkelingsgang van de godsdienst als het voertuig van menselijke vooruitgang te schetsen. Deze Griekse godsdienst is niet de orgiastische die Creuzer schetst, maar een verlicht-liberale godsdienst van zedelijk-handelende en vrijheidslievende mensen.

Maar Griekenland is voor Baur niet de hoogste fase van mens-zijn. De Griekse mythe blijft halverwege steken. Ze blijft in alles toch te veel aan de natuur gebonden om echt een ethische en persoonlijke religie te zijn. De goden hebben geen werkelijke persoonlijke en historische vormen, maar blijven steken in het natuurlijke en het ideële. Zelfs de breuk met het oosterse despotisme is in Griekenland niet volledig. Pas met de komst van het Christendom verschijnt de godsdienst waarin het goddelijke niet in het natuurlijke, maar in het historische plaats vindt, doordat de openbaring door een historische persoon bemiddeld wordt. En pas door het Christendom is het oriëntaalse kastensysteem volledig gebroken doordat het Christendom ‘de gelijkheid van alle mensen voor God uitdrukkelijk als eerste principe stelt’. ‘Christus is…het scharnierpunt en het midden der tijden’, zo belijdt hij in de slotzin van dit boek.

Jodenchristenen en Paulijnse christenen

Het Christendom is zo de hoogste fase van een ontwikkeling die in India begon. Dat is een verandering ten opzichte van de traditionele theologie die het Christendom als de hoogste fase van de geschiedenis van Israël ziet. Aan Israël of aan het Jodendom schenkt Baur überhaupt weinig aandacht in zijn ‘Symbolik und Mythologie’. Hij heeft ook weinig waardering voor het Jodendom. Het Jodendom en de Islam zijn weliswaar geen natuurgodsdiensten, maar ze missen de zedelijke vrijheid en het teleologische karakter van het Christendom. Ze zijn ook te zeer afhankelijk van een uiterlijke autoriteit. Baur zal in zijn leven vele duizenden bladzijden publiceren, maar nooit doet hij onderzoek naar het Jodendom en vrijwel nooit naar het Oude Testament. Alleen in 1832 schrijft hij twee artikelen waarin hij de Hebreeuwse feesten en de besnijdenis onderzoekt. In deze artikelen wil hij vooral aantonen hoezeer het Jodendom de gebruiken van andere volken overgenomen heeft. Zo heeft het Jodendom niet echt iets eigens en hoeft het ook geen aparte plaats te hebben.

Wanneer Baur hoogleraar wordt in Tübingen gaat hij ook over de vroegste kerkgeschiedenis schrijven. In een artikel uit 1831 waarmee hij definitief zijn reputatie als wetenschapper vestigt, schrijft hij over de spanningen in de gemeente in Korinthe. Hij ziet de gemeente verscheurd tussen een Paulijnse partij en een partij van jodenchristenen, die vast wil houden aan hun voorvaderlijke gewoonten. Paulus en de zijnen daarentegen zijn door de kruisdood van Christus op een nieuwe trap van geestelijk leven gekomen, waardoor zij zich van alle nationale vooroordelen en zinnelijke, natuurlijke voorstellingen hebben losgerukt. Ze hebben gebroken met het vlees (sarx) dat voor Baur de betekenis heeft van ‘het nationale’. In deze strijd in de vroegchristelijke gemeente voltrekt zich de breuk tussen de oude, nationale en zinnelijke wereld van Israël en het universele, zedelijke en persoonlijke Christendom.

Later zal Baur een nuance aanbrengen. Hij ziet dan meer continuïteit tussen het Christendom en Israël. Dat Jezus de Messias is, kan alleen bij het Jodendom vandaan komen, stelt Baur in een later boek over de kerk in de eerste eeuwen. Het Hellenistische Jodendom van Alexandrië was eigenlijk ook al een soort voorbereiding van het Christendom. En de kerk heeft haar positie kunnen verstevigen juist door een aantal aristocratische en theocratische elementen uit het Jodendom over te nemen, zoals de macht van bisschoppen, die via het jodenchristendom aan het Oude Testament ontleend waren. Pas de reformatie heeft deze jodenchristelijke elementen kunnen verwijderen en zo recht gedaan aan Paulus. Het verhaal uit zijn eerste boek over de voortschrijdende ontwikkeling van de godsdienst in haar gang van India naar Griekenland komt in dit latere werk nauwelijks meer voor. In plaats daarvan worden juist Israël en het Oude Testament gezien als de plaats van despotie en tyrannie. De vroeg-christelijke geschriften zijn zo de documenten van een bevrijdingsstrijd tegen despotie en tyrannie.

Baurs invloed

Baurs onderneming om het Christendom te zien als de voltooiing van het universalistische Griekse vrijheidsproject was een poging om het Christendom mee te laten strijden in de voorste gelederen van de bevrijdingsstrijd van zijn eeuw. Juist de christelijke godsdienst belichaamde èn overtrof het humane en verlichte Griekenland – een gedachte die mutatis mutandis ook bij de kerkvaders voorkomt en door Baur als het ware in een eigentijds jasje werd gestoken.

In intellectuele kringen kreeg Baur weinig bijval en dat is ook wel verklaarbaar. Baur nam van Creuzer diens belangstelling voor het godsdienstige over, maar Baurs godsdienst was dan wel keurig protestants ingevuld met een nadruk op het verhaal en de ethiek en een afkeer van symbool, beeld en hartstocht. Schrijvers als Heine en Nietzsche namen van Creuzer juist diens belangstelling voor de orgiastische, Dionysische kant van de Griekse mens over. Godsdienst hadden ze daar al snel niet meer bij nodig. De culturele hoofdstroom van de 19e en 20e eeuw volgde hen.

Binnen de theologie was Baur invloedrijker. Baur en zijn leerlingen (o.a. Ritschl) vormden samen de Tübinger Schule die generaties theologen beïnvloedden in hun visie op het vroege Christendom. Baurs beschrijving van de vroege kerk als een strijd tussen jodenchristenen en Paulijnse christenen is invloedrijk tot op de huidige dag.

Ik vind de visie van Baur dat het vroege Christendom onderdeel is van de voortgang van de Hellenistische beschaving waardevol. Ik deel zijn visie dat de christelijke godsdienst drager is van vrijheid, zedelijkheid en vooruitgang. En ik waardeer zijn oprechte poging om het Christendom een plaats in ‘Europa’ te geven. Baur zag voor het Christendom niet alleen een rol als kritische buitenstaander, ook niet alleen als erflater, maar vooral ook als vormgevende kracht van de toekomst van ons werelddeel. Dat lijkt me nog steeds een goede positie. Maar zoals Baur het deed kan het niet: te anti-Joods, te anti-oosters, te protestants en met te weinig gevoel voor de krochten van de menselijke ziel.

Coen Wessel