De achterban
DE ACHTERBAN
De democratiseringsbeweging uit de tijd van de Maagdenhuisbezetting was zo aansprekend dat ook leerlingen van de lagere school tot actie overgingen. In 1971 richtte mijn zus, samen met leerlingen uit de hoogste klas van alle zes basisscholen uit ons forensendorp O., de ‘kindercommissie’ op. De kindercommissie zou voortaan de belangen van kinderen in O. behartigen. Eén eis herinner ik me nog heel goed: er moest een bioscoop in O. komen, want dan hoefde je daarvoor niet meer naar de grote stad. Hierover werd een brief aan het gemeentebestuur geschreven, waarop een vriendelijk antwoord kwam. Na een jaar had de kindercommissie helaas nog niets bereikt en gingen mijn zus en haar vriendinnen naar de middelbare school.
Ik werd één van hun opvolgers. Alleen wisten we niet precies wat we moesten doen. Er werd besloten dat ik namens de kindercommissie de vergaderingen van de gemeenteraad zou bijwonen en als jongen van elf jaar heb ik inderdaad menig gemeenteraadsvergadering bijgewoond. Dat wil zeggen: vooral de openingen en de behandelingen van de notulen, want daarna werd het toch wel erg laat. Ook dat schoot dus niet op. Het werd ons duidelijk dat we tot actie moesten overgaan.
Door O. liep een groot kanaal. Dat was ook een vies kanaal. Zou het niet goed zijn wanneer we dit kanaal zouden gaan schoonmaken? Samen met een medebestuurslid maakte ik een afspraak met de verantwoordelijke wethouder. Op het uur van de afspraak stond ik alleen voor het gemeentehuis. Het medebestuurslid kwam niet opdagen. Dan zou ik in mijn eentje maar gaan overleggen. De wethouder en twee medewerkers ontvingen me vriendelijk. Maar het kanaal schoonmaken vonden ze niet zo’n goed idee. Dat zou een lastige klus zijn en bovendien werd het elke nacht gespuid, zodat binnen 24 uur het hele kanaal opnieuw vervuild zou zijn. Ik stond met de mond vol tanden. Dit waren heel redelijke argumenten. Gelukkig kwamen ze met een alternatief: wat zouden we ervan denken om de rotzooi in de bosjes rond het villapark in O. – waar ook burgemeester jonkheer van E. woonde – op te ruimen. Opgelucht zegde ik onmiddellijk toe. Maar op de eerstvolgende vergadering van de kindercommissie kreeg ik de volle laag: ze gingen toch niet papiertjes prikken voor de burgemeester!
Ik zette door, maar op de zaterdagochtend dat we het villapark zouden schoonmaken regende het. Van de honderden kinderen van de basisscholen van O. kwamen er vijf opdagen. De gemeente had vuilniszakken en papierprikkers be-schikbaar gesteld. Het was koud en onaangenaam werk.
‘s Middags zouden er meer kinderen komen werd me beloofd, maar dat geloofde ik niet meer. Toen ik tussen de middag thuis ging eten herinnerde ik me dat ik ‘s middags naar de padvinderij moest.
O. heeft nog steeds geen bioscoop
Coen Wessel