De ‘Wende’ ontmythologiseerd

logo-idW-oud

 

DE ‘WENDE’ ONTMYTHOLOGISEERD

Het is een soap. Het is als Goede tijden, slechte tijden, op papier, maar dan wel als literatuur. Een literaire soap, zowel naar vorm als naar inhoud. De korte hoofdstukken hebben de prikkelende titels als van een tv-serie en bestaan voor het grootste deel uit dialogen. Het verhaal speelt tussen een overzichtelijk aantal personages. Zo wordt een lief-desverhaal verteld, met overspel, romantiek, verwikkeling, komische voorvallen, en in zekere zin is de grote vraag: krijgen zij elkaar, de geliefden, Adam en Evelyn, krijgen zij elkaar terug?

Maar we hebben het niet over zomaar een soap. Het is geschreven door Ingo Schulze, een gerenommeerd literair auteur die vooral bekend staat om zijn romans over de Wende. Ook de titel verraadt dat er meer aan de hand is, al zou je ook kunnen zeggen dat het er wel dik bovenop ligt. Adam en Eva, nogal wiedes, verdreven uit het paradijs. Het toegeven aan de overspelige seksuele begeerte geldt als zondeval. Zijn we hier meteen van de kunst weer terug in de kitsch?

Het verhaal wordt luchtig en met vaart verteld. Het is de late, hete zomer van 1989; we zijn in Oost-Duitsland. We zien de kleermaker en fotograaf Adam bezig in zijn donkere kamer. Evelyn, ruim tien jaar jonger, tweemaal afgewezen al voor een universitaire studie, loopt binnen en vraagt naar zijn ‘modellen’, de heel gewone vrouwen voor wie hij kleding maakt. Het is vlak voor hun vakantie. Even later betrapt Evelyn Adam met Lilli; blijkbaar bedrijft hij met zijn vrouwelijke klanten ook steevast de liefde, op een ogenschijnlijk dienstbare manier, flegmatiek met een bezonken passie. Evelyn verlaat hem, beledigd en kwaad, en vertrekt met een vriendin en Michael, een West-Duitse vriend van haar richting Hongarije. Adam besluit hen te volgen in zijn Wartburg, om het goed te maken. Hij neemt geld mee voor een paar weken, sluit het huis af en hij gaat.

Die zomer van 1989 is er sprake is van mogelijkheden om naar het Westen te vluchten, via West-Duitse ambassades en, zoals de geruchten gaan, via Hongarije naar Oostenrijk. Adam neemt onderweg een jonge vrouw mee, die de vlucht wil wagen. En in alle gesprekken – over de liefde, over ambities, over werk en de zin daarvan, over vrijheid, over samen verder, of met een ander – is het lonkende Westen voortdurend aanwezig. In de plompe, oppervlakkige Westerling Michael komt het ogenschijnlijk zelf aan het woord. Man van de wereld, wetenschapper, bereisd, weet wat hij wil. Evelyn raakt onder de indruk van Michael en wil naar het Westen. Adam heeft daar geen enkele aandrang toe. Maar hij wil Evelyn terugwinnen. Zij komen min of meer bedoeld beiden in West-Duitsland terecht.

De dialogen zijn flitsend, levensecht, en tegelijkertijd zijn ze geladen met de spanning omtrent de grens (het IJzeren Gordijn; de Muur) en de verschillen in het leven aan weerskanten. De centrale figuur is Adam, op wie het Westen zoals gezegd geen enkele aantrekkingskracht uitoefent. Hij heeft geen andere verwachtingen van het leven dan door te gaan met hoe het gaat: mooie kleren maken, leven met Evelyn. Hij leeft met de dingen zoals ze zijn. Hij heeft rust. Alle anderen zijn onrustig. Zij streven, naar van alles maar hun strevingen zijn weinig verrassend; de niet-strevende Adam intrigeert het meest.

Michael legt Adam uit over zijn werk als celbioloog, werk wat zijn leven uitmaakt en waar hij als van een drug bezeten van is: hoe de wetenschap binnen vijftig, maximaal honderd jaar onsterfelijkheid zal bewerkstelligen, door het proces van veroudering en verval van cellen uit te schakelen. De goede cellen moeten zo onverwoestbaar worden als kan-kercellen; die zijn onsterfelijk, dat is het model. ‘Wir müssen uns von der Vergänglichkeit, von der Sterblichkeit befrei-en. Das ist der eigentliche kategorische Imperativ, raus aus deiner selbstverschuldeten Sterblichkeit.’ Adam vindt dit ‘irgendwie komisch’ klinken, en hij krijgt enigszins gelijk als Michael even later in het gesprek zich bezorgd toont over het feit dat hij eigenlijk al te lang is weggebleven van zijn werk. ‘Damit kannst du alles aus der Hand geben, alles … auch die Unsterblichkeit’.

Zoals gezegd, naar de verbinding met Genesis 2 en 3 hoef je niet te zoeken. Maar de precieze betekenis is minder duidelijk. Het is niet recht-toe-recht-aan het paradijs was het Oosten of ligt in het Westen. Er zit cultuurkritiek van de Westerse kapitalistische cultuur in, die voor christelijke lezers maar al te herkenbaar, bijna banaal is. Het is Michael, ‘wie-is-als-god’ die de dood wil ‘ausknipsen’. En Adam ontwaart de erfzonde in het altijd maar meer willen, dat hij in die vreemde nieuwe wereld om zich heen ziet.

Frappant is echter dat Schulze Genesis ook in het verhaal zelf inbrengt: Adam en Evelyn vinden bij hun eerste over-nachting in het Westen in het nachtkastje van het pension een bijbel. Ze beginnen te lezen bij Genesis, het begin in het voor hen onbekende verhaal, dat vooral Adam als een vademecum in de nieuwe wereld neemt. Adam windt zich (terwijl Evelyn zich tegoed doet aan leverkaas met mosterd) vervolgens heftig op over het feit dat de eerste mensen verdreven werden uit het paradijs vanwege hun kennis van goed en kwaad die volmaakt godgelijk zou maken.

Met dat Adam en Evelyn zich bewust worden van het Genesisverhaal, breekt ook de regelrechte analogie. Het verloren en gezochte paradijs is niet eenduidig Oost of West; de een verliest het, de ander zoekt het elders. Het paradijsverhaal past niet op de geschiedenis van Adam en Evelyn, laat staan of de geschiedenis van de Wende. De verhalen botsen. Je zou kunnen zeggen dat in deze botsing van ‘mythen’ de moderne van de Wende door de klassieke bijbelse van het paradijsverhaal ‘ontmythologiseerd’ wordt. Als die moderne mythe van de Wende simpelweg een eenduidig en eendimensionaal verhaal is van bevrijding, overwinning van de vrijheid op de onderdrukking, van het kwaad door het goede, blijkt ze pover, te weinig levensecht, een ongeloofwaardig groot verhaal. Het verhaal van twee geliefden, van bij wijze van spreken de eerste mens en diens tegenover staat op de voorgrond, en dat grote verhaal is niet meer dan achtergrond. Er zit daarom wel wat in de als reclameleus gevoerde uitspraak van een recensent, dat dit geen ‘Wende-’, maar ‘Weltliteratur’ is. De historische gebeurtenis, de grote Wende heeft uiteraard een navenant grote invloed, maar het gaat om de wendingen en keerpunten in mensenlevens.

Het grote verhaal van de Wende en de hereniging zou een optelsom moeten zijn van alle keerpunten en veranderin-gen, van herenigingen en scheidingen van mensen. Het facit is dan niet op te maken, omdat al die mensenlevens nog doorgaan. Er gaat dus een relativerende werking uit van dit Wende-verhaal, in die zin dat er verder gekeken wordt dan de ideologische tegenstelling van de vrije en de onderdrukte wereld; we zien vrijheid en onvrijheid aan weerskanten van de grens. Die relativering maakt de gebeurtenis uiteraard niet minder belangwekkend. Bovendien, in de vorm van literatuur vooronderstelt die relativering een bepaalde vrijheid, ze leeft zelf van de Wende.

Het bovenstaande wil ook zeggen dat het verhaal ver weg blijft bij ‘Ostalgie’ of heimwee naar het verleden. Er zit wel melancholie in, met name in de figuur van Adam. Hij kon goed leven in de DDR en aardt maar moeilijk in het Westen, waar ieder wat van zijn of haar leven kan maken – en moet maken. Hij moet zich verkopen; met het maatwerk dat hij als handwerksman met liefde en passie (op meer dan een manier overigens) voor kwaliteit maakte, moet hij de van confectiekleding en massaproductie vergeven markt op.

In het begin van het boek, in zijn routinematige, ingekaderde leven in de DDR is hij onsympathiek, de bad guy, de zondaar, met zijn ongebonden vrijheid, promiscuïteit, ontrouw; dan heeft hij ook iets stoers, hij lijkt een man van de wereld, van zijn Oost-wereld. Al spoedig verandert dat en wordt hij door zijn flegma, ambitieloosheid en ongedwon-genheid juist menselijk, ontvankelijk en beschikbaar. Hij krijgt iets van een heilige. In het Westen is hij zijn stoerheid helemaal kwijt. Aan wat daar leven heet – streven, werken, presteren, bezitten – wil hij niet deelnemen. Hij wil de be-perktheid en de sterfelijkheid aanvaarden – volgens Evelyn probeert hij ‘sich an den Tod zu gewöhnen’ – en repre-senteert zo een manier van leven die daar geen plaats meer heeft, die vreemd en onaangepast is.

Dat en veel meer nog geeft het boek te denken. De belangrijkste vraag van de soap is daarmee nog niet beantwoord. Krijgen zij elkaar, vinden ze elkaar terug? Is er een happy end? Leven ze nog lang en gelukkig na de Wende? Dat is de enige vraag waar het echt om spant, daarin stemmen soap en wereldliteratuur overeen: overwint de liefde?

Coen Constandse