De Harzreise van Heinrich Heine
De Harzreise van Heinrich Heine
De romantiek, dat was de tijd van Metternich, de Oostenrijkse kanselier die de kampioen werd van antirevolutie-krachten. Je mocht in die tijd, van 1815 tot 1848 in het openbaar zeer weinig. De staat had verregaande bevoegdheden een individu in zijn vrijheid te beknotten en conservatisme en conformisme werden maatschappelijk op prijs gesteld.
In een dergelijke periode kwam de romantiek op. We gaan reizen, even onder die druk vandaan, een wereld die sociologisch knellende banden kent, wordt vaarwel gezegd en de natuur, de wouden en de vogels, het beekje en de grote zee beantwoorden ons verlangen om vrij te zijn.
Niet reizen om te ontdekken, maar om te ontkomen aan de druk. En vooral om reiziger te zijn, in een rol die niet is voorgeschreven binnen een maatschappelijk patroon. Heine ging wandelen om van zijn hoofdpijn af te komen en afstand te nemen van universiteit en ambitie, het eerste wat hij zegt is: Göttingen is een prachtige stad, vooral als men er met de rug naar toe staat.
We schrijven 1824, ongeveer de tijd dat de student Jacob van Lennep door ons land wandelde, maar dat ging veel gemoedelijker en in het geheel niet verbitterd toe, een groot verschil met Heine. Dank zij Napoleon hoefden de joden niet meer in een ghetto te wonen, maar het was even tragisch als de bevrijding van de negerslaven in Amerika: waar moest je heen? Aan een lege vrijheid heb je niks, daar was het joodse volk ten tijde van Mozes ook al achter gekomen. Heine had een leuk gesprek onderweg met een apotheker, die sterk voor emancipatie was, maar ja … een jood als apotheker, dat was toch echt onvoorstelbaar. Dominee wij hebben niets tegen homofielen als voorganger, maar waarom zou dat dan net bij ons moeten? Tolerantie die niks kost is alleen maar kwetsend, en die bui zag de student Heine op zijn voettocht al lang hangen.
Heine heeft school gemaakt: reisbrieven om je gal te spuien, via Multatuli en Elsschot komen we terecht bij Gerard Reve, ‘Op weg naar het einde’ en ‘Nader tot u’ brachten een schokgolf in de jaren zestig, die onvermoed vele lezers kon bereiken. In zijn brieven is Reve vlijmscherp, geestig, zwartgallig maar vooral sociaal-critisch onovertroffen.
Eigenlijk is er niks van mij terecht gekomen, zei Heine later. Verdreven uit mijn geboorteland, geweerd aan de academie, gevlucht weg van het geloof der joodse vaderen en er later heimelijk naar teruggekeerd, levend in Frankrijk en getrouwd met een vrouw, die nooit echt kon geloven dat ik een beroemd dichter was. Heine en Reve blijven zichzelf lof toezwaaien ook als ze door het publiek al lang in de armen zijn gesloten.
De Harzreise was therapie, het was een wandeltherapie van drie weken. Met een vermoeden van onbehuisdheid zag Heine mijnwerkers, wandelaars, vogels en bomen als een aangenaam gezelschap. Seth Gaaikema heeft gedichten van Heine vrij vertaald,er veel energie en talent in gelegd. Zijn werk verscheen in 2003 onder de treffende titel ‘Verliefd en verloren’. Zo wandelde onze dichter door het Harzgebergte, in het Gasthof trof hij steeds een beeld van Maria en een beeld van een serveerster en die leken ook nog op elkaar.
Om het met Multatuli te zeggen: in het pak van Sjaalman zitten ook veel gedichten en hoogst interessante verhalen en verslagen, die Frits best mag lezen. Alles op zijn tijd, maar er moet een eind aan komen. Tenslotte was die Sjaalman pedant en ziekelijk, dat had Droogstoppel goed gezien. Dominee Wawelaar is geen dichter, maar hij weet maatschappelijk succes naar waarde te schatten en vergeet nooit de Almachtige er even bij te halen.
Ironie, dat is waar de Harzreise van Heine van overloopt. Zoals geloof wordt voorafgegaan door twijfel, zo is pijn en weemoed de vader van de ironie. Je kunt erom lachen omdat het wel degelijk ook om te huilen is. Soms weet je amper waar je om lacht, omdat je vergeten bent dat je om hetzelfde ook moest wenen.
Goslar, centrum van de Harz, wordt het zonnige tegenbeeld van het verstikkende Göttingen. Een liefelijke stad, want de dichter woont en werkt daar niet. De Brocken is een mooie berg, de top is ook bereikbaar en geeft uitzicht en dat kun je van sociaal klimwerk niet altijd zeggen.
Heine koketteert niet. Zijn pijn is echt en daarom is zijn verlichting van de pijn door deze voettocht ook echt. En toch is alle vreugde in de natuur een schijnoverwinning, want de maatschappelijke kilte is de schaduw, de dubbelganger, die zich van jouw vreugde afsplitst en zich er daarna weer meester van maakt.
Ik ken een begaafde cellist, hij was een Rus en kwam naar ons land. Ik ben hem eeuwig dankbaar omdat hij onder zijn leerlingen ook mijn dochter heeft gehad.
30 jaar heeft hij het radio-orkest in Hilversum gediend, aan de eerste lessenaar. Maar bij het afscheid kon er geen receptie af, want de omroep is in de verbouwing en de kosten moeten worden gedrukt. Hij bekostigde zelf de wijn en de kostelijke hapjes. Er hing een doek aan de wand met zijn naam erop, achter die naam stond ‘solo-cellist’. Solo gespeeld, solo afscheid genomen.
De humor wordt duur betaald. Het paradijs is net koek van Pijnenburg, je blijft er naar happen. En je bent zo blij in de kerk, in de liturgie, als het ‘nog-niet’ wordt gehonoreerd. Dan ben je eindelijk wat je altijd wel wist maar niet wou horen: een wandelende jood.
In Westerbork hadden veel joden het boek der psalmen bij zich. Als er nog 1 boekje bij kon in de bagage werd het bijna altijd ‘Buch der Lieder’ van Heine.
En de tijd zal komen dat de heidenen, de volkeren zeggen: de joden hebben de Verlosser niet gedood, zij hebben zijn wezen al die eeuwen incognito onder ons belichaamd. Een boek is pas echt heilig als het ons terugbrengt bij onze innerlijke waarheid van het ‘nog niet’.
We zijn weer pelgrim geworden, wandelende jood, Ahasveros.
Bernard Prakke