Sprokkelingen van een kerkhistoricus

logo-idW-oud

 

SPROKKELINGEN van een KERKHISTORICUS

De Waldenzen

Dit schrijf ik op de dag na de sluiting van de Olympische Winterspelen, maar U krijgt van mij echt geen nabeschouwing. Dat zou een takkenbos zijn, vèr na het kampvuur aangesleept. Wel vraag ik mij af of de dalen bewesten Turijn erg zijn toegetakeld. Een advocaat uit deze stad, vanmorgen in het radiojournaal aan het woord, was daar nogal pessimistisch over. Hij was echter sowieso tegen de Spelen en dus niet de meest objectieve getuige. Mijn belangstelling is zo groot omdat ik die prachtige dalen – heel groen en heel rustig – een beetje ken. Daar wonen nog altijd Waldenzen,, en het is daar dat ik in mijn meest intense historische sensatie heb beleefd. In één van die kleine reformatorische kerkjes met zo’n grote – vaak Franse – Bijbel op de tafel. Open, natuurlijk.

Historische Sensatie

Zoals u weet heeft Henk van Os, niet alleen een groot kunsthistoricus maar ook een bekwaam kerkhistoricus, het begrip ‘historische sensatie’, eens door Huizinga gelanceerd, flink afgestofd en blinkend neergezet. In zijn Moederlandse Geschiedenis beschrijft hij hoe hem de adem stokte toen hij voor het eerst de dom van Siena zag. Wie dit gelezen heeft weet voorgoed hoe een historische sensatie voelt. Voelt ja, want het is een hevige emotie, opgewekt door een voorwerp uit het verleden dat een direct contact oproept met dat verleden.

Nu ontkent Van Os min of meer dat de historische sensatie opgewekt wordt door een document dat je leest. Hier verschil ik met hem van mening, en wel als ervaringsdeskundige. Die krachtige historische sensatie waarvan ik sprak werd opgewekt door een document. Ik had dat niet in handen – wat op zichzelf een sensatie kan geven – maar zag het hangen in een vitrine. Sterker, ik zag het opgeprikt in een kleine, stoffige vitrine, die in het oude museumkerkje van Prali hing. Maar juist die eenvoudige omgeving versterkte het effect van dat oude velletje papier. Dat zou onze staatssecretaris van Cultuur, Mevrouw Medy van der Laan, ook eens moeten beleven.

Diakonie-collecte

Op dat oude velletje papier stond de verantwoording van een collecte uit 1824. In dat jaar hadden de Waldenzen een inzameling gehouden voor die arme Hollanders die door een watersnood bezocht waren. Ik wist niet wat ik las: Die arme bergboertjes die nauwelijks het hoofd boven water konden houden en dus altijd afhankelijk waren van de goedgeefsheid van geloofsgenoten elders – gereformeerden uit Nederland en Groot-Brittannië met name – hadden vernomen van de rampen ginds in Holland en de beurs getrokken. Dat is wat ik in een bliksemstraal voor mij zag: Die mensen die op hun hoge bergweiden zich nauwelijks een Nederlandse dijkdoorbraak konden voorstellen maar toch beseften dat dat heel erg was en toen de nood hielpen lenigen.

Blinde vlek

Het zou misleidend zijn te menen dat een historische sensatie je met een volledig fragment uit de geschiedenis confronteert. Hebt u het jaartal in u opgenomen, 1824? Zeg het u iets? Ik heb het destijds wel in mij opgenomen – maar het zei mij helemaal niets. Het zei mij niets, en dat terwijl het een onderdeel van de tentamenstof gevormd had. Let wel, niet van wat ik zelf ooit had moeten doorworstelen, maar van wat studenten bij mij moesten kennen. Kortom, ik had het moeten weten, maar dat licht ging mij pas onlangs op, dank zij een nieuwe, heel bescheiden historische sensatie. Die werd mij gebracht door het decembernummer van DNK met een boeiend artikel van Annemieke Kolle, ,,Van eensgezindheid naar réveil”. Dit gaat over de ontwikkelingen in het Nederlandse verenigingswezen tussen 1820 en 1850. Hierin bracht het Réveil een aanvankelijk hoogst ongewenste differentiatie teweeg, met twee onbeschaamde allochtonen als protagonisten. De eerste was een Jood, en deze afkomst werd hem stevig ingepeperd toen hij, Mr. Isaac da Costa, in 1823 zijn Bezwaren tegen de Geest der Eeuw had gepubliceerd: Mond dicht en assimileren! Had dit, hoe geruchtmakend ook, nog niet zoveel effect op het verenigingsleven, het volgende incident had dat wel. Weer was een allochtoon de auteur ervan. De ‘minister’ van de Anglicaanse kerk in Amsterdam, Algernon S. Thelwall, schreef in 1825 een traktaatje, Keert U tot Hem die slaat. Hierin vermaande hij de Nederlanders, vooral acht te geven op de roepstem Gods in het geweld van het water. Deze vermaning werd niet gepikt. Waar bemoeide die vreemdeling zich mee? Hij werd niet herkozen als bestuurslid van het Nederlandsch Godsdienstig Traktaat-Genootschap, en keerde in 1826 terug naar Engeland. Maar intussen verloor het Traktaatgenootschap een paar honderd leden: wèg heerlijke eensgezindheid onder de Oranjezon …

Terug naar de Alpen

Toen de boertjes uit de dalen de Hollanders steunden, had het Réveil ook bij hen al aangeklopt. Dat was hoog tijd, want de Restauratie deed de Roomse Kerk naar drastische maatregelen grijpen om hen te bekeren. Even dreigde het Réveil er de vijand in de kaart te spelen, maar dat ging op tijd over. Want nadat een paar heethoofden zelfs in de dalen scheuringen veroorzaakt hadden, verscheen een praktisch visionair op het toneel, geen dominee maar een generaal. In 1827 arriveerde de Brit Charles Beckwith in Torre Pellice. Ondanks zijn houten been, souvenir van Waterloo, inspecteerde hij met de blik van een strateeg terrein en troepen. Hij stelde vast dat in die schreeuwende armoede in de dalen één ding nodig was: onderwijs, ook in ’t kleinste dorpje. Twintig jaar later was het zover; dan staan er overal kleine of grotere scholen, 169 in totaal, alle licht en luchtig. De Waldenzen waren, dank zij deze wijze maatregel, op het juiste moment gereed om de nieuwste tijd en het verenigde Italië binnen te kunnen gaan.

Oecumene

Het hierboven verhaalde roept allerlei vragen op, onder andere die naar de aard van historische kennis. Over deze vraag wordt heden ten dage veel geschreven. Er worden hele canons ontworpen om die kennis te structureren. Prachtig, maar vaak wat nationalistisch. Ik laat dit echter ter zijde en kom op een ander vraag: Hoe ziet tegenwoordig onze oecumene eruit? Reikt die verder dan de eigen wijkgemeente en haar contacten met de belendende parochie? Weten wij nog iets van mede-protestanten elders – behalve dan van de partnergemeente in het voormalige Oostblok? Wat is ons bekend van de protestanten in, zeg maar, Hongarije – voor Michiel de Ruyter en zijn tijdgenoten broeders en zusters waar zij trouw contact mee hielden? Wat van de protestanten in Zwitserland of in Italië (waarvoor hetzelfde geldt)? Deze vragen wijzen erop dat de canons der kerkgeschiedenis breder zijn dan die van de vaderlandse. Het is wat ironisch dat ondergetekende, emeritus beoefenaar van de Nederlandse kerkgeschiedenis, juist dat mag onderstrepen …

F.R.J. Knetsch

Aantekening – Nog steeds standaardwerk voor de geschiedenis der Waldenzen: Giorgio Tourn, De Waldenzen, Franeker 1988. – Over historische sensatie: Henk van Os, Moederlandse Geschiedenis, z.p. 2005. – Voor het Réveil biedt het themanummer van Documentatieblad voor de Nederlandse Kerkgeschiedenis na 1800, 63 (december 2005), ,,Het Réveil in het verenigingsleven, 1830-1870″, veel stof tot overdenking. – Zojuist bezorgt de post mij: Albert de Lange en Kathrin Utz Tremp, Friedrich Reiser und die ‘waldensisch-hussitische Internationale im 15. Jahrhundert (Waldenserstudien Band 3), Heidelberg, Ubstadt Weiher, Basel, 2006. Ik kom hier, D.V., op terug.

terug naar inhoudsopgave

volgende artikel