Vertaling als provocatie of toch iets anders…?

logo-idW-oud

 

Vertaling als provocatie of toch iets anders…?

Tot nu toe is er in de kolommen van In de Waagschaal enkele keren aandacht besteed aan de verschenen deeluitgaven van de Nieuwe Bijbel Vertaling (NBV). Ondanks mijn verbazing over de manier van vertalen in deze vertaling die de vertaling van de 21ste eeuw moet worden, voelde ik niet veel aandrang om daarover iets op papier te zetten, zoals Frans Breukelman gedaan heeft in een geruchtmakende serie in de periodiek met deze naam in de jaren vijftig van de vorige eeuw. In die serie richtte hij zijn pijlen op de NBG vertaling van 1951. Nu, aan het begin van de 21ste eeuw leven we in een andere tijd dan in de jaren vijftig van de vorige eeuw. In elke generatie wil de stem, die in de teksten van Tenach en Evangelie klinkt, zo’n vertaling ontvangen, dat aan die stem recht wordt gedaan. En dan mogen we niet zomaar herhalen wat een vorige generatie gedaan heeft. Tegelijk kan in de ecclesia zich niemand ontrekken aan degenen, die vóór hem of haar een poging gewaagd hebben die stem te laten klinken. Dat geldt voor de jaren vijftig van de vorige eeuw, maar ook voor de reformatorische beweging van de 16de eeuw, zoals het uiteraard niet minder gegolden heeft voor de apostolische beweging van de eerste eeuw, toen zij bij de oorspronkelijke vormgeving van het Evangelie de stem van de profeten van Tenach tot klinken moest brengen.

Onlangs viel mijn oog in de NBV op een vertaling, die niet zozeer verbazingwekkend is ten opzichte van wat er in de jaren vijftig van de vorige eeuw is gebeurd, maar veeleer verbazingwekkend ten opzichte van de reformatorische beweging van de 16de eeuw en de apostolische beweging van de eerste eeuw. Het gaat om de tekst van Gen 15, waar Abram na daartoe uitgedaagd te zijn, God de belofte van een lijfelijke zoon ontlokt, in wie hij tot een groot volk zal worden, zoveel als sterren aan de hemel. En dan volgt er in vers 6: ‘En hij geloofde in de Heer; en Hij rekende het hem toe als gerechtigheid’ (NBG). De vertalers van de NBV denken deze tekst als volgt te kunnen vertalen: ‘Abram vertrouwde op de Heer en deze rekende dit hem toe als verdienste.’ Dat in de Hebreeuwse tekst de naam Abram niet staat, maar voor de duidelijkheid is toegevoegd, dat het traditionele woord ‘geloven’ misschien wel heel zinvol met ‘vertrouwen’ is vertaald, dat valt te verdedigen. Maar dat ’tsedaka’ niet met ‘gerechtigheid’, maar met ‘ verdienste’ is vertaald, dát raakt een gevoelige snaar! Generaties lang zijn er in Nederland mensen opgevoed met de kennis, dat het geloof geen verdienste is, maar genade. Ik heb het traditionele mensen zo vaak bijna automatisch horen herhalen, dat ik me daarbij afvroeg of men de reikwijdte van de gerechtigheid van deze uitspraak wel begreep. Hoe komt men ertoe dit vers, dat in de reformatie van de 16de eeuw één van de cruciale teksten was, zo te vertalen?

De eerste gedachte, die bij mij naar boven kwam was: provocatie van deze traditie, die een automatisme is geworden! Immers de klassieke traditie van de reformatie wordt als het ware uitgedaagd om te reageren, zowel de lutherse als de calvinistische traditie. In de uitgave van Volz in 1972 van de Lutherbijbel van 1545 wordt de tekst van Gen 15,5.6 in kleine kapitalen afgedrukt: ‘Also sol dein Same werden / Abram gleubte dem HERRN / Und das rechent er jm zur Gerechtigkeit.’ In de kantlijn staan verwijzingen naar klassieke teksten van de reformatie: Rom. 4, Gal. 3, Ebre. 11. Op blz. 10 van deze editie geeft Volz de tekst van de corrector Georg Rörer (1492-1577) weer, waarin deze verklaart dat die teksten in klein kapitaal worden afgedrukt, waarin Christus beloofd is en die in het Nieuwe Testament terug te vinden zijn. Calvijn besteedt in zijn genesiscommentaar opvallend veel aandacht aan Gen 15,6. In de Schipper-editie van 1671 beslaat het commentaar op dit vers bijna 3 kolommen. Enkele citaten: ‘Hieruit blijkt, dat in alle tijden de satan zich op geen zaak zo heeft toegelegd, als de rechtvaardiging van het geloof uit genade, die hier duidelijk naar voren gebracht wordt, uit te doven of te laten verdwijnen … Zouteloze onzin verkondigen zij, die dit duiden als de roem van rechtschapenheid, alsof de houding van Abram die van een rechtvaardig en rechtschapen man geweest is … Derhalve zeggen wij niet, dat Abram gerechtvaardigd is, omdat hij één woordje over het verwekken van nageslacht zich toegeëigend heeft, maar omdat hij God in de Vader omarmd heeft. En door geen andere zaak rechtvaardigt het geloof ons, behalve dat het ons met God verzoent, en niet door de verdienste ervan, maar doordat wij de genade, die ons in de beloften aangereikt is, aannemen, zodat wij, wanneer wij met zekerheid ervan overtuigd zijn, dat wij door God als kinderen geliefd worden, over het eeuwige leven niet twijfelen. Paulus redeneert vanuit het tegenovergestelde (Rom 4,4): niet door werken is diegene gerechtvaardigd, die het geloof in gerechtigheid toegerekend is; want wie tot de gerechtigheid door werken concludeert, voor diegene komen de verdiensten in berekening vóór God. Maar wij ontvangen door geloof de gerechtigheid, wanneer God ons met zich uit genade (gratis) verzoent. Daaruit volgt, dat de verdiensten van de werken ophouden, wanneer gerechtigheid uit geloof gezocht wordt.’

In krachtige taal maakt Calvijn duidelijk hoe hij Gen 15,6 wil verstaan. Uiteraard is in deze traditie een vertaling met ‘Abram vertrouwde op de Heer en deze rekende dit hem toe als verdienste’ uitgesloten. Vandaar mijn eerste opwelling: deze vertaling is een provocatie naar deze traditie. Maar tegelijk wordt de traditie van de apostolische beweging van de eerste eeuw geprovoceerd. Op drie plaatsen is de tekst van Gen 15,6 in het Nieuwe Testament terechtgekomen: Rom 4,1-3 (Wat zullen wij dan zeggen, dat Abraham, onze vader naar het vlees gevonden heeft? Want indien Abraham uit de werken gerechtvaardigd is, heeft hij roem, maar niet bij God. Want wat zegt de Schrift? Abraham geloofde God en het werd hem tot gerechtigheid gerekend.); Gal 3,5-7 (Die u de Geest schenkt en krachten onder u bewerkt, is dit uit de werken der wet of uit de gehoorzaamheid van het geloof? Gelijk Abraham God geloofde en het werd hem tot gerechtigheid gerekend; gij weet dus, dat zij die uit het geloof zijn, dat déze kinderen van Abraham zijn); Jac 2,21-23 (Abraham, onze vader, is hij niet uit werken gerechtvaardigd, toen hij Izaäk, zijn zoon, op het altaar legde? Gij ziet, dat het geloof met zijn werken samenwerkt en uit de werken werd het geloof voltooid en de Schrift werd vervuld, die zei: Abraham geloofde God en het werd hem tot gerechtigheid gerekend). Tot nu toe is geen van deze plaatsen als werkvertaling van de NBV verschenen, dus het blijft afwachten, hoe deze plaatsen vertaald zullen worden.

Niet alleen de traditie uit de reformatorische beweging kent dus de ‘ rechtvaardiging uit het geloof’, maar ook de traditie vanuit de apostolische beweging. Mijn kortdurende nevenveronderstelling, dat deze vertaling ingegeven was door de oecumenische gezindheid van de NBV vertaling kon dus ook niet kloppen. De door mij geraadpleegde roomskatholieke vertalingen van Gen 15,6 geven zonder uitzondering het geloof niet als ‘ verdienste’, maar als ‘gerechtigheid’ weer. Verhelderend over de rooms-katholieke leer op dit punt is het commentaar van P.L. Dessens, hoogleraar in het Seminarie te Warmond in een uitgave van 1844 bij Gen 15,6: ‘zijn geloof in Gods woord, waarmede ook de werken des geloofs reeds van het begin zijner roeping klaarblijkelijk verbonden waren, dat levend en werkdadig geloof maakte hem rechtvaardig voor God. Vgl. vooral Jac 2, 23. Er is echter een dubbele rechtvaardigheid: de eerste, welke de mens ontvangt, wanneer hem de zonde vergeven en de liefde Gods ingestort wordt; de tweede of vermeerderde, welke zijn deel wordt, wanneer hij in de liefde Gods vooruitgaat. Van die tweede is hier sprake. Reeds vroeger was Abram’s geloof de wortel en de grondslag geweest van de onverdiende gave van gerechtigheid, welke door iedere nieuwe daad van geloof wordt vermeerderd.’

Bij mijn rondgang door de vertalingen, waarover ik beschik, werd mijn eerste gedachte van een provocatie van een automatisme in de traditie in toenemende mate vervangen door iets anders. Ik vond twee vertalingen, waarbij in Gen 15,6 niet het woord ‘gerechtigheid’ of ‘rechtvaardigheid’ klinkt. De eerste is die van Moses Mendelssohn, waar Gen 15,6 als volgt wordt weergegeven: ‘Awram glaubte dem Ewigen, und dies rechnete er ihm zur Tugend an.’ De tweede is de Groot Nieuws vertaling, waar Gen 15,6 in dezelfde geest met de volgende omschrijving vertaald wordt: ‘Abram vertrouwde op de Heer en de Heer zag daarin een bewijs van zijn oprechtheid.’ Groot Nieuws legt Jacobus in zijn brief hetzelfde ‘ bewijs van oprechtheid’ in de mond, maar Paulus mag iets als de ‘rechtvaardiging’ blijven leren in de Romeinen- en de Galatenbrief: ‘… God verklaarde hem daarom rechtvaardig’. Het is daarmee de vraag of deze ‘rechtvaardigheid’ een handelen Gods betekent of gezien de vertaling in de Jacobusbrief een eigenschap van mensen. In zijn commentaar duidt Calvijn de laatste opvatting als ‘zouteloze onzin verkondigen’ (insulse (sal!) nugari). Al vele jaren lag deze provocatie er dus. En bij mijn weten is er niet op gereageerd. Nee, deze vertaling is geen provocatie van een automatisme in de traditie. De traditionele richtingen hebben ’t drukker met hun protesten tegen de vorming van een PKN dan met deze klassieke bijbelplaatsen. De vertaling van deze klassieke bijbelplaatsen is ingegeven doordat het geloof in onze moderne tijd door rechts én door links gelijkgeschakeld wordt met menselijke oprechtheid, menselijke verdienste. Dat Calvijn dit ‘zouteloze onzin’ noemt is vergeten En de vorming van de PKN maakt dan weer duidelijk, dat wat de één oprechte verdienste noemt voor de ander verachtelijk is. En temidden van die polarisatie wordt het door een vertaling als van Gen 15,6 onmogelijk gemaakt om in gehoorzaamheid aan de verkondiging van de Schrift, waarin in de grondtekst de rechtvaardiging uit het geloof, niet uit de verdienste naar voren gebracht wordt, gelijkgezinden te worden!

Pieter van Walbeek