Kerstengelen (Joh. 1:52)

logo-idW-oud

KERSTENGELEN

‘Voorwaar, voorwaar, ik zeg U, gij zult de hemel open zien en de engelen Gods opstijgen en nederdalen op de zoon des mensen’. Joh. 1 vs 52.

Toen ik een kind was overlegde ik als een kind en geloofde ik in engelen. Een engel beschermde mij in de nacht en die bescherming kon je als kind goed gebruiken in de oorlog in Rotterdam, vooral ‘als ze vlogen’. Het vliegen en bombarderen kon bedoeld zijn voor onze havens maar ook (heel veilig) voor de Duitse steden verder weg. Het vertrouwen in mijn engel was een naïef vertrouwen. Dat bleek alleen al uit het feit dat ik mij kennelijk geen zorgen maakte over die Duitse steden verder weg, de mensen daar, de kinderen. Zo’n vertrouwen houdt het op den duur niet, althans niet als je gaat nadenken. Dan steekt de argwaan de kop op. Door die argwaan, die volgens de Franse filosoof Paul Ricoeur aan het eind van de 19e eeuw is voorbereid door de ‘meesters van de argwaan’, Marx, Nietsche en Freud, is heel veel naief geloof verloren gegaan en dat is op zichzelf niet erg. Maar wat voor geloof kan ik nog hechten aan mijn engel en aan het leger engelen dat straks in de kerstnacht zal opstijgen en neerdalen om de komst van het Christuskind aan te kondigen? Hun lofgezang vervult velen met een zekere meewarigheid, eventueel met nostalgie. Sommigen met woede over zoveel naieviteit. Het kan niet meer. Ik vond een prachtig gedicht van Rutger Kopland dat hij noemde ‘de God in mijn hersenen.’ (1)

Toen ik al bijna ontwaakt was herinnerde ik mij

Dat ik die nacht in het verleden had geleefd

En zonder de geringste verbazing weer

Geloofd had dat God bestond

Ik wilde hem eindelijk wel eens spreken

Het is een byzonder aardige man zei iemand

Je kunt hem gerust eens bellen

Ik belde en er klonk een stem, een heel lieve stem

Zodat ik mij een lieve gevleugelde vrouw voorstelde

Zoals je wel ziet op felicitatiekaarten

Wilt u god, werd er gezegd, toets dan één

Wilt u god niet, toets dan niet

Ik toetste één

En dezelfde gevleugelde vrouw zei: er is nog

Één wachtende voor u en die ene bent u

Ik herinnerde mij dat ik hier eindeloos over

Moest nadenken tot ik ontwaakte en God weer

Was verdwenen, ergens in mijn hersenen.

Ergens in mijn hersenen. Daar ergens hebben die oude beelden en verhalen hun kracht verloren, hun kracht van zeggen en van zingen. Het zijn maar mythen, zeggen we. En dan laat ik nu even Paul Ricoeur zelf aan het woord: ‘ Het mythische verhaal is onmisbaar, juist omdat het meer dan teken, n.l. symbool is. Het symbool geeft te denken. Het nodigt uit tot verder denken om de diepte ervan te kunnen begrijpen. We kunnen niet meer zoals we wellicht vroeger deden naief geloven in de letterlijke betekenis van de mythe. Maar er is een tweede naïveteit mogelijk, die hierin bestaat dat men gelooft in haar verborgen zin en daardoor tot een dieper begrip ervan komt’. Op deze manier vind ik mijn kinderlijk (niet kinderachtig) geloof terug. We hoeven niet allerlei kunsten uit te halen om het echte van het onechte te onderscheiden. Het eenvoudige vertrouwen dat ook vaak een wankel vertrouwen is zal mogelijk meer en meer zich richten op de Heilige Geest. Door die Geest vinden wij de deur naar de bijbelverhalen en zeker naar de wondermooie geboorteverhalen. Die deur, zegt Karl Barth , gaat alleen van binnen uit open. Zo zal ook de hemel in de kerstnacht weer van binnen uit worden geopend en kunnen we ons verheugen over de zang van de engelen, de ‘lieve gevleugelde’ boodschappers van Gods trouw.

I.C.Visser – Schroot

——————

1. Uit:”Wat water achter liet”: uitgegeven ter gelegenheid van Poetry international 2004.