Het Damesleesmuseum en Ngaio Marsh

logo-idW-oud

 

Het Damesleesmuseum en Ngaio Marsh.

“Black beech and honeydew” Autobiografie van Ngaio Marsh. (1895 – 1982)

Den Haag bezit een Damesleesmuseum. Het bestaat al meer dan 100 jaar. Het is gevestigd aan het deftige Nassauplein. Een typisch Haags herenhuis met kamers, die tot de nok toe gevuld zijn met (vaak dubbele rijen) boeken. De boeken zijn gerangschikt naar jaar van verschijnen en elke maand komen er ongeveer 20 nieuwe bij. Die worden door het zgn. leescomité gekeurd. Er is veel Frans te vinden, een iets kleinere collectie Duits maar de laatste jaren zijn de nieuwe aankopen vnl. Nederlands en Engels. Er is een gezellige zitkamer met een leestafel vol internationale tijdschriften en weekbladen. Het geheel wordt gedreven door vrijwilligsters, die boeken keuren, repareren, functies vervullen in het bestuur of af en toe een middag optreden als gastvrouw en voor de administratie van uitgeleende boeken in ouderwetse kaartenbakken. De computer is bezig haar intrede te doen maar dat kost nogal wat tijd in verband met het grote boekenbezit. Ook het schoonmaken van de kasten is in handen van de lezeressen. Een perpetuum mobile van telkens een paar jaar. Men gebruikt daartoe strijkplanken (een aanrader: boekenplank legen op strijkplank, boekenplank soppen, drogen, boeken stofzuigen, inruimen, klaar). Er is een milde ballotage voor nieuwe leden. Men vindt er geen wetenschap en dus ook geen theologie .Het is bepaald geen corvee om er als gastvrouw dienst te doen. Er wordt veel over boeken gepraat , men doet er ideeën op en als het niet al te druk is kan men zich vast in het een of ander verdiepen. Ik moet bekennen dat ik bijna altijd even begin met ‘Vorsten’, besmuikt, zoals men Story leest bij de kapper.

Alle detectives van Ngaio Marsh zijn er in hardcover te vinden. Maar er is ook een ‘vacantiekast’ (boze tongen spreken van ‘griepkast’), waar leden hun stukgelezen vacantielectuur hebben achter gelaten. Daar heb ik al een paar keer een mij nog onbekende Ngaio Marsh uitgevist. Ongecompliceerd gecompliceerde leesstof. Dat kan een mens wel eens nodig hebben. En nu raadde een lezer van ‘In de Waagschaal’ mij onlangs de autobiografie van Ngaio Marsh aan: “Black beech and honeydew”, geuren en gewassen uit Nieuw Zeeland, het land waar ze is geboren en het grootste deel van haar leven heeft gewoond.

Wat mij opviel is dat dit boek nauwelijks handelt over datgene waar ze beroemd door is geworden: het schrijven van detectives. In haar jeugd schilderde ze en volgde daarin ook een opleiding en verder speelde ze toneel en in haar latere leven heeft ze veel toneel geregisseerd. Daarover gaat het grootste gedeelte van het boek.

Heel levendig beschrijft ze haar kindertijd, een enig kind. Haar ouders namen haar al vroeg mee naar toneelvoorstellingen. Ze speelden zelf ook, vooral haar moeder, die ze beschrijft als “devoted to her only child” en wel met name ook omdat ze haar creativiteit niet elders kon ontplooien. Het kind overwint de grote kinderangsten als ze de ‘magie’ van het boek ontdekt. Kipling’s ‘Junglebook’ bij voorbeeld en een fascinerend verhaal over de transsiberische spoorlijn. Het woord ‘Rusland’ vertegenwoordigde het summum van avontuur. Het deed mij denken aan een boek, dat ik in de laatste winter van de oorlog voor mijn verjaardag kreeg: ‘ Met de trekvogels naar Afrika’, van Bengt Berg. Ik reisde met de kraanvogels mee en ik denk dat ik nooit zo intens van een boek genoten heb als van dat boek. Met de fantasie van een kind van 13 of 14 jaar. Ze schreef met haar vriendinnetjes ook zelf verhalen en gedichten. Kipling is nu voorbij. Een van haar vriendinnetjes omschrijft zijn poëzie als volgt:’ I understand it and I don’t care for poetry that I understand’. Een opmerkelijke uitspraak voor een kind van 14. Zelf vond ze een in leer gebonden boekje,’ the Rubaiyat’ van Omar Khayam waar ze bijzonder van onder de indruk was en dat ze wilde illustreren. Op de middelbare school had ze een bijzondere lerares Engels, die met de leerlingen Shakespeare las en zo ontwikkelden zich haar beide grote interesses, schilderen en toneel. Intussen worden ook heel levendig vakanties beschreven, kampeerpartijen in de heuvels en avontuurlijke reizen langs de kust. Het schilderen raakt op de achtergrond als haar gevraagd wordt om een tour door Australië mee te maken met een toneelgezelschap. Ze krijgt een rol in elk van de 4 toneelstukken van het repertoire. Het zijn gelukkige tijden. Later gaat ze zelf studententoneel regisseren in Christchurch en dan vooral Shakespeare waar de studenten nog helemaal voor gewonnen moeten worden. Maar het lukt. Ze geniet van het bezig zijn met de teksten en van de saamhorigheid van de groep. Zo’n gezelschap moet het telkens weer helemaal zelf maken.

In 1928 gaat ze naar Londen, waar intussen een familie uit Nieuw Zeeland, de Lampreys is gaan wonen. Met dit wonderlijke gezin is ze haar hele leven zeer verbonden gebleven. Ze heeft er een van haar vrolijkste boeken aan gewijd, ‘Surfeit of Lampreys’. Met de moeder van het gezin begint ze een winkeltje in zelfgemaakte spullen. Het loopt goed maar het toneel blijft trekken. Met haar inmiddels ook naar Londen gekomen moeder bezoekt ze een voorstelling van ‘Six characters in search of een author’ van Pirandello. Ze zegt ervan: ‘This play takes you by the throat and shakes the daylight out of you’. Ze weet dat ze weer wil gaan regisseren maar alles verandert als haar moeder, inmiddels weer terug in Nieuw Zeeland, ongeneselijk ziek blijkt . Ze reist onmiddellijk naar huis en gaat na het overlijden van haar moeder weer bij haar vader wonen.

Ze blijft boeken schrijven, die haar een grote bekendheid en veel financiële armslag geven en houdt zich verder weer bezig met studententoneel. Haar boeken hebben wel alle elementen van haar dagelijkse bezigheden in zich. Veel van haar ingewikkelde plots spelen zich af in of om het theater. Haar favoriete hoofdinspecteur Alleyn trouwt met een zeer getalenteerde schilderes, Agatha Troy.

Terwijl ik gefascineerd was door haar intense bezigheid met tekst en regie zag ik in de Haagse schouwburg ‘de Demonen’ van Lars Norén met een geweldige bezetting van o.a. Gijs Scholten van Aschat en Ariane Schluter. Een stuk, geïnspireerd op het stramien van ‘Who is afraid of Virginia Woolf’. Maar wat een verschil! Uit dat laatste stuk staan bepaalde scènes in de bezetting van Hans Bentz van den Berg en Ank van der Moer (was dat niet ongeveer 40 jaar geleden?) nog fotografisch in mijn geheugen. Het was schitterend en geestig (eerder geestrijk) door alle verschrikkingen heen. Op de een of andere manier lagen de acties en reacties in het verlengde van je eigen mogelijkheden. Zo niet bij ‘Demonen’. Het was van een volstrekt onlogische grofheid en een zinloos getreiter waar geen eind aan kwam. Doffe wanhoop, afgewisseld met uit de lucht gegrepen liefdesverklaringen, waar niemand op zat te wachten. En dat alles prachtig gespeeld. Wat zonde… Ongeveer tegelijkertijd zag ik een kort interview met Wil van Kralingen in verband met de première van ‘Naspel’(wat ik weer wèl mooi vond), waarin ze samen met Erik Schneider speelt. Ze vertelde dat ze haar vaste toneelgezelschap na vele jaren gaat verlaten o.a. omdat ze de ‘ensemblecultuur’ meer en meer gaat missen. ‘Men staat voor zichzelf op het toneel’. Iets dergelijks zei ook Pierre Bokma (o.a. uit Cloaca) op diezelfde T.V. avond in een ander interview. Tientallen jaren eerder betreurt Ngaio Marsh het dat de ‘actor- manager’ van de eerste gezelschappen waar zij in meewerkte werd verdrongen door de ‘show biz’ en het ‘prestige’ management. Ook hier de golfbeweging van Challenge and Response.

Hamlet is de figuur, die Ngaio Marsh het meest heeft beziggehouden en ook de acteurs, die de rol hebben gespeeld. In een essay belicht ze de vele kanten van het karakter van Hamlet. Ergens zegt ze dan:’If Charles Laughton who was fat, flabby, ugly and a superb actor, had elected to play Hamlet entirely in terms of the reverse side of the character, what would have happened? A fascinating speculation!’

Na het overlijden van haar vader reist ze nog vele malen naar Engeland en ook naar Rusland. Ze wordt gedecoreerd door koningin Elisabeth en krijgt een eredoktoraat aan de universiteit van Canterbury. Ze geniet van de talloze eerbewijzen en vooral van de ontmoetingen met interessante mensen en met haar vele vrienden. Uiteindelijk keert ze terug naar haar comfortabele huis in het geliefde Nieuw Zeeland en blijft zich ook daar nog zoveel mogelijk bezig houden met het toneel.

Van een zogenaamde grote liefde in haar leven is nergens sprake. (Hoewel….. When I was fourteen I fell in love. The object of my passion was a retired Dean. He was remarkably handsome……his manner was abrupt and his conversation rather like that of the Duke of Wellington……and he reminded me of Mr Rochester…… By the time I adored him, the Dean had become a widower. He was a great admirer of my grandmother and was, I think 73 years old. At the very height of my passion he married Miss Tibby Ross (de niet bepaald geliefde directrice van haar eerste angstige schoolervaringen)). Waarom zouden we er verder nieuwsgierig naar zijn? Er was Roderick Alleyn, die qua uiterlijk het midden hield tussen een ascetische monnik en een Spaanse graaf (ik citeer uit mijn hoofd) en die in zijn (schaarse) vrije tijd Hamlet las bij het haardvuur. En er was zijn vrouw, Agatha Troy, de rustige , intelligente en begaafde schilderes. Ook die twee schrijven voor ons het leven van deze geestige, creatieve en gelukkige vrouw.

I.C.Visser – Schroot