Versnellen of vertragen?

…een eenparig versnelde beweging… is wezenlijk voor een cultuur die door de Geest is bevrucht met het besef van geschiedenis, toekomst, doelgerichtheid  (H. Berkhof, Christelijk geloof, 1990, blz. 502).

De Geest is een beginsel van regressie, van retardatie, vertraging (O. Noordmans, ‘Retardatie’, in VW 8, 196).

Twee 20e-eeuwse Nederlandse theologen beschrijven twee verschillende, zelfs tegengestelde, werkingen van de Geest.  Waarbij direct opgemerkt moet worden dat Berkhof spreekt over de wereldgeschiedenis, en Noordmans in diens meditatie spreekt in het kader van het persoonlijke, het existentiële. Dat maakt verschil. Echter: deze twee contexten komen op een bepaalde manier ook weer samen in het omvattende begrip ‘de menselijke cultuur’, en daarmee in ’de menselijke geest’. De brutale theologische vraag is vervolgens of Berkhof en Noordmans feitelijk niet spreken over de manier waarop de menselijke geest zich manifesteert in de wereldgeschiedenis en in de existentie van de enkeling, en dat die dubbele manifestatie van de menselijke geest door hen theologisch geïnterpreteerd wordt als manifestatie van de Geest. Daarbij wil ik benadrukken dat deze interpretatie wat mij betreft voluit een geloofszaak is en geen psychologische projectie. Om ‘de menselijke geest’ nader te onderzoeken op het punt van vertragen en versnellen begin ik met een eenvoudige waarneming rond de beleving daarvan en de uitdrukking ervan in de taal.

Paradigmawissel
Het zal zo’n 25 jaar geleden zijn dat de Nederlandse Spoorwegen een (paradigma)wissel omzette. Waar je vóór die tijd op de stations te horen kreeg dat een bepaalde trein ‘vertraging’ had, werd er vanaf dat moment een andere formulering gebruikt: ‘De trein van 11.20 naar A zal vandaag vertrekken om…’ Daarmee werd het verbale spoor waarop het woord ‘vertraging’ werd gebruikt, gesloten. Deze switch in woordkeus noem ik een ‘paradigmawissel’ en voeg daar de vraag aan toe of het omzetten van deze wissel niet het gevolg is van een maatschappelijke ontsporing. Wat de NS heeft bewogen om dat woord uit zijn vocabulaire te schrappen zal te maken hebben met zoveel als ‘schade’. En dat betreft niet alleen de imago-schade voor de NS als een perfect functionerend bedrijf, maar ook de materiele schade die de reizigers (mogelijk) kunnen oplopen en waarvoor de NS een claim zou kunnen verwachten (zoals bij de recente vertragingen op Schiphol). Vertragen kost een bedrijf geld.
Maar de zaak steekt dieper. Dat heeft te maken met het feit dat sinds de Industriële Revolutie de woorden ‘traag’ en ‘vertraging’ maatschappelijk gesproken een verwerpelijke betekenis hebben gekregen. Die zaken passen niet meer in een verwachtingspatroon dat door die revolutie niet alleen gestempeld is door ‘groter’, ‘beter’ en ‘meer’, maar vooral ook door ‘sneller’. En dat snellere betreft dan het transport – van mensen, goederen en informatie. De laatste is zelfs een motor geworden voor de beide eerste. Want de ‘flitsbezorgers’ zijn (slechts) een onderdeel van wat je primair een digitale ‘flits-bestelling’ moet noemen. Het is op de keeper beschouw dus niet de flitsbezorger die (naast diens bestelling) ook verkeerstechnische overlast ‘bezorgt’, maar de digitale flitsbestelling is van dat laatste de oorzaak. Zoals die laatste in breder verband ook de oorzaak is van de logistieke en landschappelijke ‘verdozing’ van de samenleving. Dat die oorzaak wordt verzwegen bij het aanwijzen van zichtbare ergernissen ligt aan de vanzelfsprekendheid en de enorme maatschappelijke breedte die het digitale verkeer is gaan innemen. Vanwege die grote maatschappelijke breedte is de digitale snelheid tot een bepaalde norm uitgegroeid.  Van de snelheid van de postkoets of het zeilschip als bezorger van handgeschreven brieven zijn we via de snelheid van telegrafie en telefonie nu aangeland bij de snelheid van het glasvezelnetwerk en het digitaal communiceren. Een dergelijk systeem verdraagt geen vertraging. Want niet alleen in de apparatuur en de netwerken lopen dan dingen vast, maar ook in de hoofden van de gebruikers.  We raken zèlf ontregeld.

Energie: van paarden-kracht naar Pk’s
Snelheid – en vooral het opvoeren daarvan – vraagt om kracht.  De term ‘eenparig versneld’ die Berkhof gebruikt, ontleent hij aan de klassieke mechanica. Daar duidt dit begrip op een voorwerp in beweging, waarbij op dat voorwerp ook een constante kracht werkzaam is. Deze laatste geeft het voorwerp de genoemde versnelling. In plaats van de Geest als bevruchtende kracht van de (westerse) cultuur zou ik wat betreft de visie op die cultuur in de lijn blijven van de mechanica waarin snelheid, versnelling en tijd één formule worden samengebracht. Voor versnelling is dus een kracht nodig, en voor het ontwikkelen van die kracht is weer energie vereist. Dat laatste is dus een fundamenteel noodzakelijk element in de ontwikkeling van snelheid. De Industriële Revolutie maakte de overstap van lastdieren (en slaven) naar machines (met loon-slaven). Daarbij bleef ‘het paard’ aanvankelijk nog even in het taal-beeld aanwezig in de benaming van de sterkte van een krachtbron: die leverde ‘een aantal paardenkrachten’. Met de overgang van paard naar machine wijzigde ook het karakter van de, voor de gewenste energie noodzakelijke, brandstof:  die brandstof veranderde van organische gewassen naar fossiele delfstoffen: kolen, olie en gas. Aanvankelijk werd die voorraad brandstof als welhaast onuitputtelijk beschouwd.  Maar in die zorgeloosheid was niet gerekend met het ‘eenparig versneld’ zijn van deze revolutie. Na zo’n eeuw van ‘eenparige versnelling’ werd het duidelijk dat het gebruik van deze delfstoffen, gemeten aan de tijdspanne waarin deze waren ontstaan, relatief snel tot een einde zou komen. Waar aardlagen miljoenen jaren deden om kolen etc. te vormen, zou het ongelimiteerde verbruik daarvan ervoor zorgen dat de economisch winbare voorraad na een paar eeuwen op zou zijn.  Die termijn wordt in onze tijd nog weer verder verkort door de ecologische gevolgen van de uitstoot van resten van deze delfstoffen.
In de pre-industriële fase van de geschiedenis zien we een dicht-bij-elkaar liggen van krachtbron, transportmiddel, voeding en snelheid. Een zeilschip komt alleen vooruit als het waait; mens en dier moeten vers voedsel tot zich nemen in relatie tot direct te verrichten arbeid. Op een bepaalde manier kun je zeggen dat het begrip ‘tijd’ zich op die manier verdicht tot een geconcentreerde tijdsspanne waarin die zaken in elkaar grijpen. Datzelfde geldt voor het begrip ‘ruimte’. Het genoemde in-elkaar-grijpen speelt zich af in een overzichtelijke samenhangende ruimte. In het industriële tijdperk komen die dingen ver uit elkaar te liggen. De spierkracht wordt aangewend voor het (fysiek steeds lichter) bedienen van mechaniek. De voor deze mechaniek benodigde brandstof is ontstaan in een zeer ver vervlogen tijd en vanwege toegenomen transportsnelheid en -capaciteit ook lang niet altijd aanwezig op de plaats waar die wordt verstookt. Tegengesteld aan deze ‘brandstof-gerelateerde’ vergroting van afstand in ruimte en tijd, is er de verkleining van afstanden in de beleving daarvan. ‘De wereld wordt kleiner’.
In het industriële tijdperk wordt deze bovengenoemde paradox op de spits gedreven – of zelfs ‘over the top’. De elektronisch aangeboden informatie over het wereldgebeuren kent nauwelijks tijd- of ruimte afstand.  En de langs elektronische weg bestelde producten kunnen in flits-tijd worden bezorgd.  En ‘last minute’ kunnen personen grote afstanden overbruggen in zeer korte tijd.  Wat daarentegen wel verder toeneemt is de afstand tot de voor dit alles benodigde energiebronnen.

Naar ‘groene welvaart’?
Op het eerste oog zijn we goed bezig om van fossiele brandstoffen over te schakelen naar ‘groene’ energievoorziening uit zon en wind. Beeldbepalend daarbij zijn echter ook de windmolenparken en de parken met zonnepanelen.  De maatschappelijke acceptatie daarvan wordt zoetjesaan een probleem.  Maar die energie-parken zijn als zichtbare fenomenen (net als de merkbare overlast van de flitsbezorgers) secundair: de oorzaak ligt bij het feit dat we als samenleving op de omvang en de snelheid van ons energieverbruik niet willen inleveren.  Integendeel: de mogelijkheden die worden verwerkelijkt in een hoogenergetische cultuur (de term vond ik ooit bij C.J. Dippel), zijn ontstaan in een economische (ongelijk-verdeelde) wereld van mondiale omvang; en de verwachting dat die mogelijkheden meer welvaart en welzijn opleveren is inmiddels ook mondiaal geworden. Het wenkend ideaal-perspectief zou dus moeten zijn dat de mensheid als geheel op een gemiddeld niveau van welvaart en welzijn uitkomt, waarbij de daarvoor benodigde energie uit natuurlijke hulpbronnen (zon, wind, waterstof) wordt opgewekt. Dat het bereiken van zelfs maar een gemiddeld niveau van welvaart en welzijn enorme offers vraagt vanuit het rijkere deel van de wereld mag duidelijk zijn. En aan het verwerkelijken van dat ideaal-perspectief kleven, op z’n zachtst gezegd, ook nogal wat problematische kwesties van technische, politieke en sociale aard.
Die punten laat ik hier nu verder rusten, en keer terug naar Berkhof. Wat ik van hem zou willen overnemen is het woord ‘verheviging’ (dat Berkhof gebruikt voor het dilemma van emancipatie die ontwikkelt èn ontwortelt). Als we ons tenslotte weer beperken tot ‘versnellen en vertragen’ zie ik die verheviging optreden in het veld van digitale nabijheid-en-afstand,  waar een de paradox van ‘bereikbaar èn onbereikbaar’ een welhaast onverdraaglijke spanning gaat opleveren. En dat zowel op communicatief terrein (communiceren verwordt tot ‘informatie uitzenden’) als op materieel terrein (alles blijft bestelbaar maar wordt onbetaalbaar). Misschien is die paradox alleen nog poëtisch verteerbaar in het sonnet van P.C. Hooft over de ‘Gezwinde grijsaard’ (de Tijd) die ‘altijd vaart voor de wind’ en wiens ‘hete honger graag verslokt, verslindt, verteert al wat er sterk mag lijken.’ Maar waarvan hij tegelijk moet constateren dat in het verlangen naar de geliefde die tijd juist remmend werkt.  Maar dan gaat hem een licht op:

En mijn verlangen kan de Tijdgod niet bewegen.
Maar ‘t schijnt verlangen daar zijn naam af heeft gekregen,
Dat ik de Tijd die ik verkorten wil, verlang
.

Ziedaar – retardatie en versnelling bijeengehouden in een fraaie introspectie.

Jan Bruin

Ds. J. Bruin is emerituspredikant te Workum