Eén protestantse kerk in Nederland

logo-idW-oud

 

ÉÉN PROTESTANTSE KERK IN NEDERLAND

Een impressie van een gemeentelid, een leek, geen theoloog over die twaalfde december! Van professor Berkelbach van der Sprenkel mocht ik het woord ‘leek’ niet gebruiken. Zo kapittelde hij mij toen ik dat woord bezigde bij mijn reactie op een proefpreek van een aankomend theoloog waar ik als paranimf fungeerde. Wij protestanten kennen geen leken, zo zei hij.

Als men mij voor de twaalfde december gevraagd had of ik mijn gevoelens op schrift zou willen zetten, dan had ik het er, denk ik, moeilijk mee gehad. Voor mij en waarschijnlijk voor veel andere kerkgangers was het Samen op Weg-proces een buitengebeuren geworden. In onze ogen zaten er mensen, hoe goed waarschijnlijk ook bedoeld, in eindeloze bijeenkomsten te spreken over …? In mijn opvatting zaten ze eindeloos te kibbelen over namen en over financiën. Zij voerden machtsstrijdjes over dingen die zogenaamd zeer principieel waren. Als gemeenteleden hadden we er geen enkel deel aan.

Ik heb mij er wel eens schuldig over gevoeld en mij afgevraagd of het ons niet meer zou moeten raken. Of we er ons niet meer mee zouden moeten bemoeien en of we niet een actie zoals indertijd bij de totstandkoming van het CDA, ‘wij horen bij elkaar’ moesten opzetten. Maar zo dacht ik dan weer, de kerkelijke hiërarchie en het gebrek aan communicatie maakt een dergelijke actie niet erg aantrekkelijk en geloofwaardig.

Door dit alles is het voor mij merkwaardig en niet helemaal te verklaren waarom ik mij door de twaalfde december toch op een of andere manier geraakt en betrokken voelde.

Mijn betovergrootvader Van Bijlandt was presidentkerkvoogd van de hervormde gemeente van Beesd ten tijde dat ds A. Kuyper daar predikant was. De verhouding, zo blijkt uit brieven over en weer en uit de geschiedschrijving (Puchinger) was slecht. Vaak heb ik gedacht dat de oorzaak daarvan meer bij mijn mogelijk wat autoritaire voorvader dan bij Kuyper lag. In de loop der jaren ben ik echter tot de overtuiging gekomen dat Bijlandt zich terecht verzette tegen de wijze waarop Kuyper de hervormde gemeente van Beesd gebruikte, en nog meer misbruikte, als een eerste proefveld voor zijn inzichten en organisatietalenten. Ik denk dat Bijlandt er bezwaar tegen had omdat hij van mening was dat hij de gemeenteleden moest beschermen tegen de dwingelandij waar zij ongewild, en nog meer, voor hen onbegrepen aan werden onderworpen. Zouden Bijlandt en Kuyper, zo dacht ik op 12 december, samen zijn gekomen in de Utrechtse Dom? (Kuyper ging na Beesd naar Utrecht!)

Als voorzitter van de C.H.U. was ik betrokken bij de totstandkoming van het C.D.A.. Bij de vele discussies die we voerden heb ik vaak gedacht, uitgeroepen en verzucht: we zijn toch geen kerken aan het bijeen brengen, ‘het gaat slechts’ om politieke partijen.

Ik ben nu toch zielsdankbaar, dat ik mag beleven dat er kerken bijeenkomen, de Rooms-katholieke kerk komt, aldus kardinaal Simonis, over nog eens veertig jaar! Wij houden hem er aan!

Mijn oudste dochter mocht in de dienst van de twaalfde in de Domkerk als dienstdoende diaken fungeren. Waarschijnlijk mede daardoor beleefden mijn vrouw en ik de dienst meer dan we anders zouden hebben gedaan.

Wij lieten, toen in de daaropvolgende zondag de dienst op kerktijd werd uitgezonden (foutje inde regie), onze kerkgang in de kerk van Bijlandt en Kuyper er voor schieten, en samen met onze rooms-katholieke schoondochter hebben we de dienst mee beleefd. Naast ontroering gingen onze gevoelens naar alle Wallets en alle Plaisiers en alle anderen die de kerken in die dienst vertegenwoordigden. In het bijzijn van onze vorstin en andere gemeenteleden hebben zij in deze dienst heel herkenbaar en heel tastbaar een punt gezet onder de discussie. De Orde van de Dienst die ik van mijn dochter kreeg, heb ik onder de koperen kop van Kuyper gelegd, die in mijn bibliotheek staat. Die kop kreeg ik van een mij zeer bevriende theologische hoogleraar in Kampen!

De belangrijkste vraag lijkt mij nu: wat staat ons als gemeenteleden te doen? Misschien mogen we ons er een beetje in verheugen dat we na de twaalfde december ons een ietsje pietsje minder hoeven te schamen over wat we van ons Geloofsbelijdenis: ‘Ik geloof een heilige algemene christelijke kerk’ terecht hebben gebracht.

Maar hoe nu verder, want 12 december 2003 kan geen mijlpaal worden zonder vervolg. Anders dan vóór 12 december ligt de bal nu op het speelveld van de plaatselijke kerken en gemeenten. Zijn ze er klaar voor en staan ze gemotiveerd in de startblokken?

Zullen zij met liefde ten opzichte van elkaar, als mensen en als kerken, samen het hoofd buigen over de vraag: ‘Wat wilt Gij dat ik doen zal?’

Zullen zij bereid zijn naar elkaar te luisteren, de minste te zijn en samen het pad naar de nieuwe eenheid in te slaan?

Veel vragen en nog weinig antwoorden.

Ik hoop zo van harte dat wij samen onder Gods zegen mogen groeien tot een bloeiende en boeiende, inspirerende geloofsgemeenschap.

O.W.A. van Verschuer