Psyche

logo-idW-oud

Psyche

De personificatie van de psyche als een mooi jong meisje met vlindervleugels is al bekend uit de beeldende kunst van de vierde eeuw voor Christus. Het is Apuleius in zijn Metamorfoses geweest, die de beschaving Amor en Psyche heeft geschonken.

Net als Keats en La Fontaine neemt Louis Couperus dat sprookje als uitgangspunt voor een eigen schepping. Eigenlijk maakt het onderdeel uit van een trilogie: Metamorfosen (1897), Psyche (1898) en Fidessa (1899). Volgens zijn biograaf Bastet heeft Couperus in de figuur van Psyche zijn eigen zielsproces geobjectiveerd.

Misschien wel om die reden was Couperus zelf er nogal ambivalent over. Aanvankelijk scheen hij ermee ingenomen. Hij geeft het nogal eens cadeau aan vrienden. Hij vraagt in verschillende brieven: wat vindt ge van mijn Psyche? (Al kan dat er ook op wijzen, dat niet ieder het begreep of waardeerde.) En toen hij in Groningen publiekelijk voorlas uit eigen werk, berichtten de kranten: ‘Couperus las niet, hij zong Psyche’. Maar in 1915, wanneer Psyche het bij een vriend in de kast ziet staan, schrijft hij op het schutblad: ‘Een prul, maar ….een charmant prul’. Verder waarschuwde hij zijn lezers het niet té diep op te vatten, want zei hij, ‘zó diep is het niet’. Om later in een interview weer toe te geven, dat hij van het boek hield.

Nu de inhoud en de leeservaring zelf.

Psyche is de jongste van de drie dochters van een oude koning, de monarch van het Verleden. De oudste dochter Emeralda staat in haar oogverblindende schoonheid en met een hart van robijn voor de macht en de machtswellust. De tweede prinses, Astra, draagt een ster op het hoofd, wijsheid is haar passie en zij verlaat nooit haar toren en haar telescoop. Psyche is naakt van gestalte en uitgerust met twee vleugels waarmee ze niet kan vliegen. Ze is onzeker over haar rol in de wereld. Ze heeft vage dromen en haar hart raakt alleen in vuur en vlam wanneer de oostenwind opsteekt en de Chimera, een mythische gestalte, opduikt. Na de dood van haar vader ontvlucht ze op de vleugels van de Chimera het kasteel waar nu Emeralda regeert. Maar ook de Chimera kan niet al haar droomwensen vervullen en ze belandt in de woestijn. Daar wordt haar spoor van tranen gevolgd door Eros. Psyche wordt de koningin van zijn hart en niet veel later van zijn Koninkrijk van het Heden.

Maar, hoe ze zich ook vermeit in de haast paradijselijke tuin, hoe de zoete nachten de lieve dagen ook volgen, er groeit een onrust, een onzekerheid in haar; ‘Ben ik vorstin, ben ik gelukkig? Eros heb je me lief: is dit het geluk van het Heden?’ Er komt een geheim tussen hen in te staan, er is een Sater die haar lokt en ze kan de verleiding niet weerstaan om het Ideallandschaft van het Heden te verruilen voor het Rijk van Bacchus. Al bekomt ze snel van de platitude van het leven met de nymfen en de saters, de weg terug blijkt inmiddels afgesloten. De spinnen van Emeralda hebben het web van het verleden er reeds over geweven en Eros is dood. Mismoedig geeft ze haar vleugels eraan, niet langer gaat ze naakt rond, maar slijt in pantervellen haar dagen in het bos.

Tot ze op een dag – uiteraard in de lente, Couperus is er een meester in meteorologische en psychologische omstandigheden met elkaar in verband te brengen, heel vaak dient de omgeving als repoussoir – opstaat en als een pelgrim begint aan de weg terug, de weg omhoog naar het kasteel waar vader ligt begraven en zo de confrontatie met Emeralda aangaat. Dan volgt de apotheose. Met als uitkomst op de laatste bladzijden: het robijnen hart van Emeralda breekt. Astra, die in haar zoektocht naar wijsheid blind geworden is, schouwt het land van de Toekomst. En de opnieuw gevleugelde Psyche wordt na haar ‘hemelvaart’ verenigd met Eros.

Ruim twintig jaar na de eerste kennismaking heeft Psyche me opnieuw gefascineerd. En ik zal zeggen waarom. Maar eerst dit.

Er zijn dingen die storen bij het lezen. Voor wie het nog niet wist, Couperus is de onbetwiste kampioen adjectieven stapelen. Al op de eerste pagina geeft hij zijn visitekaartje af: ‘de grauwende, blekende, nevelende, wemelende weg’. W.F. Hermans had zeker een punt toen hij opmerkte: Couperus schreef met de parfumkwast.

Ook heeft Couperus een edelstenen-tic en als je daar niet mee bent behept, zijn er momenten dat je de critici wilt bijvallen die het sprookje labelen als heavy on the symbolism. Ik betrapte me onlangs bij een begrafenis, waar Openbaring 21:18-21 werd gelezen, op de gedachte: weer zoveel edelstenen.

Verder zijn de verwijzingen niet altijd even nauwkeurig. Wat Couperus de Chimera noemt is bij nader inzien eerder een gestalte van de Pegasus, het gevleugelde paard van de muzen, dat voor Zeus donder en bliksem droeg en dat de held Bellerophon juist hielp om de monsterachtige Chimaera te bestrijden.

Toch kan Psyche voor mij niet stuk. Het is zo meeslepend.

En dan gaat het niet eens om de essence van deze allegorie, namelijk dat de ziel, ondanks schijnbare ondergang, de macht van de materie en van het verstand te boven gaat.

Maar mét Psyche ben ik onophoudelijk in gevecht met de spinnen die zich overal opdringen en alles bedekken onder het web van het verleden. Tegen de spin die opmerkt ‘alles is als het is en alles wordt als het wordt, alles vergaat tot stof’ blijf ik met Psyche zeggen: ‘Maar ik leef, ik verlang, ik heb lief’.

Wel hoop ik langer te verwijlen bij wat Psyche noemt én verwerpt als ‘het kleine geluk van het heden’. Je zou haar wel persoonlijk willen tegenhouden en toeschreeuwen: ‘Laat de saters toch roepen van de overzij! Laat je niet kortwieken! Kijk nou toch wat Eros je te bieden heeft’. Maar de lezer is gedwongen tot lijdelijkheid. Er zit niets anders op dan Psyche te volgen op de weg naar haar ondergang.

Maar de ziel zou de ziel niet zijn als er uiteindelijk geen escape was uit de omhelzing van Prins Bacchus. De stompjes van de afgeknipte vleugels blijven schrijnen. Er blijkt iets te zijn dat sterker is dan de rondedans der bacchanten én de nietsontziende invloed van de verstening; de oprechte naaktheid van een door wroeging geplaagde en door vuur gelouterde ziel die van verlangen weet. Juist de gekwetste, kwetsbare Psyche leeft in eeuwigheid.

Helaas zijn de laatste bladzijden van Psyche wat mij betreft een afknapper. Wat hier voor ‘nog lang en gelukkig’ doorgaat, heeft niets aantrekkelijks. Zeker: na een apocalyptische strijd waarin het kwaad ten onder gaat is er een weerzien met haar vader en met Eros. Een omhelzing in de zielenhemel (?!) volgt. ‘Zielsgelukkig’, zou je denken.

Maar het raakt niet. Je mist bij de anders zo sensuele schrijver Couperus hier vlees en bloed. Waar het boek zo heftig, geladen met vitale gevoelswaarden begon, eindigt het gekunsteld. Dit platoonse zielenheil, compleet met vlindervleugels, bah!

Het is maar te hopen dat het geestelijk lichaam waar Paulus over schrijft anders, aardser uitpakt.

Of doe ik de meester van ‘de stille kracht’ nu tekort? Heeft Couperus met opzet die hemel van gestorven zielen zo onaantrekkelijk beschreven? Is het als anticlimax bedoeld? Opdat de lezer het kleine geluk van het heden nooit zal veronachtzamen?

Tenslotte een moment uit de Wirkungsgeschichte van Psyche. Naar eigen zeggen bekeerden twee klasgenoten uit de vijfde klas van de middelbare school zich na lezing van Psyche tot de studie psychologie. Typisch een adolescent die de kracht van Amor’s pijlen ontdekt en de ontheemding na een verloren liefde sublimeert. Of is het juist een sprookje voor doorgewinterde zielen?

Peter Verbaan