Ontzet en opgetogen (Ps. 98:1)

ONTZET EN OPGETOGEN

Zing voor de HEER een nieuw lied (Ps. 98:1)

Welgeteld vier psalmen roepen op tot het zingen van een nieuw lied. Het eigene van de oproep in psalm 98 is, dat er een redengevende zin op volgt. Er is reden tot zingen: God heeft wonderen gedaan. Hij heeft redding gebracht en zijn gerechtigheid voor de ogen van de volken onthuld (vs. 2,3).

Welk wonder het hier betreft, aan welke wonderen hier wordt gedacht, staat er niet met zoveel woorden bij. De een leest er dé Paaservaring van Israël in en beschouwt de beurtzang van Mozes én Mirjam als de try-out van een nieuw gezang. Anderen is sterke verwantschap met Deutero-Jesaja opgevallen in woordkeus en gedachtevorming: de psalm wordt daarom gedateerd in de vroege naëxilische tijd en zou een hymnische verwerking zijn van ‘de tweede exodus’. Kerkvaders zagen in de ‘nieuwe liederen’ van Zacharias, Maria en Simeon bij Lucas een verwijzing naar de ope-ningswoorden van psalm 98 en relateerden ze aan het wonder van de incarnatie. Op de Paasmorgen wordt de kerk met deze psalm een overwinningslied in de mond gelegd, als een lofoffer aan de Opgestane. Niet zonder reden vin-den we onderweg van Pasen naar Pinksteren de naamzondag van deze psalm, zondag Cantate… want deze psalm betrekt heel de volkenwereld in de vreugde van Pasen, ja zelfs heel de aarde (bergen, rivieren) wordt als een orkest (de lier, de trompet) ingeschakeld (vs. 4-8).

Waarom staat er zo nadrukkelijk: een nieuw lied? Wraakt nu uitgerekend een psalm de hang naar oude, vertrouwde liederen? Hoe dankbaar we ook gebruik maken van nieuwe liederen, van de creativiteit van dichters, liedschrijvers en musici waarop in deze psalm ook een appel wordt gedaan, een lied is toch niet per definitie goed omdat het nieuw is? Waarom zo nadrukkelijk: een nieuw lied?

Het kan zijn, dat er voor de wereld waarin vroeg of laat alles weer het oude liedje is, ook vanuit de hemel wordt ge-hoopt op iets dat echt nieuw is. Niet op iets wat als nieuw aangeprezen wordt, terwijl je weet: niets nieuws onder de zon.

Zo verstaan kan dat woord nieuw alleen verwijzen naar de Eeuwige zelf, die het object en uiteindelijk het subject van dit nieuwe lied is. Zijn daden scheppen een nieuwe werkelijkheid. Een God die het niet zijnde tot aanzijn roept, die zijn zoon Israël bevrijdt uit Egypte en die zijn zoon Jezus Christus redt uit de dood, is werkelijk tot nieuwe daden in staat. Zijn genade is elke morgen nieuw.

Die nieuwe werkelijkheid vraagt niet alleen een nieuw lied, maar behelst ook een nieuwe orde. Het wonder roept de mens weg uit zijn old time religion. Zoals de levende Heer Maria wegroept uit haar verdriet en Thomas uitdaagt de gesloten kaders van zijn (moderne?) kenorde te verlaten, zo daagt de Opgestane ons uit tot een nieuw lied. Wie deelt in het wonder, committeert zich aan het project: alle dingen nieuw.

In een preek van Augustinus over de tekstwoorden heet het: ‘jullie, mijn toehoorders, zingen eigenlijk helemaal niet mooi. Jullie zingen deze psalm met je mond, maar niet met je leven. Zing met uw stem, zing met uw hart, zing met uw leden, zing met uw zeden’. Als Pasen de nieuwe toonzetting van onze werkelijkheid is, dan kan niets bij het oude blij-ven. Dan is een nieuw lied nog maar een begin…

Ondertussen zijn de discipelen in het evangelie van de Paasmorgen nog niet aan een nieuw lied toe. Er is vooral verwarring, twijfel, ongeloof rondom het open graf. Alleen in Mat. 28:8 gaat ontzetting van stonde af aan gepaard met opgetogenheid. Over de onderlinge verhouding lezen we niet. Hoelang duurt het voor opgetogenheid het wint van ontzetting?

Uiteindelijk is het met dit nieuwe lied misschien als met ieder ander nieuw lied. Je moet het ínzingen. Dan zingt het vanzelf de nieuwe werkelijkheid naar binnen en ons ongeloof omver.

Peter Verbaan