Tijdig juichen (Jozua 6: 15)

logo-idW-oud

 

TIJDIG JUICHEN

‘….. dan geschiedt het op de zevende dag, zodra het morgenrood opklimt…..’ Joz. 6:15

Het is een nieuwe generatie, die Kanaän binnentrekt. De mannen moeten opnieuw worden besneden. Het manna is verleden tijd. De Jordaan ligt achter hen. Met Jozua trekken ze verder. Zeven dagen volgen ze hem op de aangegeven route. Cirkelen ze om de stad. Hoe kun je iets oplossen door er omheen te lopen? Geen manager die het gelooft.

Jozua wel. God heeft het gezegd. Zes maal gaan ze er één keer omheen. En de zevende dag zeven keer. Steeds weer dezelfde weg. Maar onderweg zie je steeds wat anders.

Het is net de gemeente in de veertigdagentijd. Zeven zondagen trekt ze met haar Jeshua mee en volgt ze hem op de voet.

De eerste dag heeft iets van een marstocht. Het herinnert direct aan de woestijn. De verleiding is groot om het erbij te laten zitten. Waarom niet alvast een voorschot nemen op wat is beloofd? Van stenen broden maken?

De tweede rondgang heeft iets van een opsteker. Stel je voor, dat Jozua inderdaad op gelijke hoogte van Mozes staat. Dan hebben we nog heel wat te verwachten. Dit vasthouden! Maar de deceptie is groot na de tweede dag. Was het slechts een gewaarwording in het bewustzijn van enkelen? Hoe reëel is daarentegen de nood! Neem die vader en zijn zoon die Jezus na de verschijning onderaan de berg opwachten. Het geloof gaat dikwijls van nederlaag naar nederlaag.

Dan de derde dag. Hoe lang nog? Wat heeft het voor zin? We lezen: ‘zie al drie jaren dat ik de vrucht kom zoeken bij deze vijgenboom, en ik vind die niet’ (luk. 13:7).

De vierde zondag. Over de helft. Er lijkt warempel tijd voor een picknick. Zondag Laetare overdenkt de spijziging van de vijfduizend. Toch manna. Deze keer lezen we Luk. 15: 11-32. De vader vergeet noch de oudste, noch de jongste zoon op de maaltijd te nodigen.

Dan de vijfde – stille – omgang. Nu wordt het menens. Als dit voor niks is, dan… Maar stel je voor dat het echt waar is. Wat gebeurt er met de stad? En zullen zij zich overgeven, of vechten? Wat staat ze te wachten? Zijn de stenen al opgeraapt om te gaan doden? Zoals de joden in de evangelielezing van zondag Judica? Zoals we dit jaar lezen van de onrechtvaardige pachters (Luk. 20:9-19)?

De zesde dag. Sommige juichen, maar is het niet te vroeg? Door een afgeronde eschatologie is Jezus aan het kruis gebracht. Een vreemde stilte. Gevuld en afgedwongen vormt die de opmaat van de Goede Week.

En dan de zevende dag. Hier verdicht zich de tijd, als in het Triduüm. Nog eens zeven maal, maar dan op één dag. En dan het juichen.

We moeten juichen. Het is een opdracht. De sjofar, die al die tijd geklonken heeft, zet de toon. Het is de stemvork van Pasen. Terwijl de poorten nog als graven hermetisch gesloten zijn, de muren nog recht overeind staan, juicht en jubelt het volk.Voortijdig. Schreeuw, staat er letterlijk, want de Heer heeft u Jericho in handen gegeven. And the walls came tumbling down.

‘Juicht Gode toe, bazuint en zingt’. Waarom zingen, juichen wij? Niet omdat we ons geloof nu zo graag uitzingen. Dat soms ook. Maar hoe vaak zouden we niet blijven steken in de eerste zin of maat? Het is eerder zo, dat we het met de woorden indrinken, het naar ons toe halen. Zingen is niet ‘uiten’, maar ‘innen’ leert Barnard. Door het geloof zijn de muren van Jericho neergestort, zegt Hebr. 11:30. Geloof is gehoorzaamheid. God geeft het land en het volk Israël neemt het in bezit. Zo gaat dat in het boek Jozua.

We volgen in de komende tijd weer het spoor van die Jeshua, de Christus. Er wordt, net als over Jericho, over ons een oordeel voltrokken, maar nu betrokken op Hem, die juist in Jericho door Bartimeus en Zacheus in hun blindheid werd herkend als de Zoon van David.

Peter Verbaan