Inwijden
INWIJDEN
Van een kerk die aan de kinderdoop vasthoudt mag je iets verwachten op het terrein van kind & kerk. Het gaat daarbij om meer dan alleen het gesprekje met de kinderen. Al is dat misschien wat het eerst in het oog springt. Waar zouden onze erediensten zijn zonder dit inmiddels vaste onderdeel van de liturgie – dat doorgaat voor het meest spontane, minst formele van het ordinarium?
Juist om die reden mist er iets, wanneer er een zondag geen kinderen in de kerk zijn. Of er al lange tijd niet meer is gedoopt. Dat is, helaas, steeds vaker de praktijk, al zal dat per locatie verschillen. Juist nu er zoveel ruimte en aandacht voor hen is. De dominee – niet zelden ouder van een of enkele van die kinderen – doet z’n best, de leiding van de kindernevendienst heeft een heel project uitgewerkt en de hele gemeente probeert het projectlied vlot op te pakken, maar de kinderen vonden het bij alle aandacht toch vooral moeilijk dat zij het weer waren die moesten antwoorden.
Maar hoe dan de kinderen te betrekken bij de heilsgeheimen? Wie het beter weet mag, nee moet het zeggen. Er zijn zoveel remmende factoren. Ik noem er slechts enkele.
Het onregelmatige kerkbezoek is eerder regel dan uitzondering. Dat geldt niet alleen de kinderen, maar ook de leid(st)ers van de kindernevendienst. Het is al mooi wanneer bij alle wisselende personen de projectmatige continuïteit is gewaarborgd! Niet zelden wordt echter van de weeromstuit de methode slaafs gevolgd. Veel creativiteit wordt ten gevolge van tijdsdruk, bemensing of uniformiteit gesmoord.
Voor de crèche is nog maar weinig animo – ‘ze moeten al enkele dagen per week naar de kinderopvang’. En er zijn al zoveel verschillende opvoeders met wie de kinderen te maken krijgen: minstens twee leerkrachten in een week, de leidsters van de naschoolse opvang, de oppasoma’s en opa’s, wanneer er geen continurooster is de overblijfmoeders en laten we ook niet vergeten de twee ouders die hoezeer ze ook beiden hun zorgdagen hebben, er dikwijls verschillende stijlen op na houden.
Bij die kinderen die de kindernevendienst en de basisschool achter zich hebben gelaten – maar hopelijk nog niet de basis- of huiscatechese – heeft nogal eens het idee post gevat: de preek is niet voor mij. Ging die suggestie misschien te veel uit van de kindernevendienst? Nu heb ik zelf geen goede ervaringen met preken waarin de kinderen expliciet werden aangesproken, terwijl bij gezinsdiensten of scholendiensten de eisen wel erg hoog zijn komen te liggen. Het ‘beam(er)team’ spaart kosten nog moeite. Zelf neem ik me ieder jaar rond de zomer, wanneer een aantal kinderen afscheid nemen van de kindernevendienst, weer voor me erop toe te leggen beelden uit de leefwereld van de veertienjarige te gebruiken, maar als ik mijn preken teruglees kom ik ze niet veel tegen. Natuurlijk zijn er ook hier allerlei alternatieven: uitslaapdiensten, jongerendiensten, of toch weer jeugddiensten. En je verbaast je erover dat er weer mensen worden gevonden die hun schouders onder een nieuw initiatief zetten en zo het jawoord van de gemeente rondom doopvont serieus blijven nemen. Maar tegelijk denk ik: als je toch de eeuwen door in de synagoge op je dertiende al bij de minjan hoort, waarom dan niet in de kerk? Moeten we niet van de synagoge leren, dat er naast de samenkomst op de aan JHWH gewijde dag voor de geloofsopvoeding nog andere dingen komen kijken?
Jaren geleden pleitte George Lindbeck al voor social sectarianism. Een suggestie die mij uit zijn mond verbaasde en die in een tijdschrift dat de geest van Miskotte ademt vast niet op veel bijval kan rekenen. Maar ik moet er vaak aan denken.
Als vandaag de dag kinderen niet diep geworteld raken in het christelijk geloof, dan worden ze door de secularisatie overspoeld. Ik verlang niet terug naar een ‘christendommelijke’ cultuur waarvan de residuen nog bestaan en die we met een nieuw logo zouden kunnen ‘oppimpen’.
Maar ik denk wel: waar is het voor een kind nog gewoon – om niet te zeggen heerlijk – om te geloven? Hoe vaak zien ze nog dat er wordt gelezen uit de bijbel – hooguit op de oppasdag bij opa en oma misschien. Hebben geloven en op vakantie gaan, juist nu het aantal vakanties oploopt, nog iets met elkaar uit te staan?
Er gaan stemmen op die beweren dat de vakantiekampen – dure(!) sportclinics met bekende sportpersoonlijkheden – weer terugkomen.
Liggen hier misschien mogelijkheden voor de kerk? Zoals je dat bij oudere jongeren ziet die eropuit trekken met organisaties als World Servants, YMCA of Kerk in Actie? Een naburige, gewone hervormde gemeente organiseert al dertig jaar een zomerkamp. Er zijn mensen bij van het eerste uur, maar het lukt ook om steeds weer nieuwe mensen enthousiast te krijgen. Dit jaar zelfs een stel dat haar huwelijksreis eraan geeft. Een heel jaar lang wordt door een stuurgroep het thema voorbereid. De bijbel wordt een wereld waarin de kinderen (5-14) op speelse wijze worden ingewijd. De leiding geeft er al jaren twee weekenden en vijf vakantiedagen voor – en zouden het voor hun geloof niet graag willen missen. Natuurlijk staat het open voor iedereen. Het doet wat denken aan de ‘confirmationcamps’ die veel lutherse predikanten in de Scandinavische landen jaarlijks hebben.
Ik weet wel dat het ook niet het ei van Columbus is. Maar ik geloof nog altijd dat de kinderen bij alle deeltijdopvoeders en naast de sporttrainers en de muziekleraressen in hun jonge leven getuigen nodig hebben die naast de ouders en de dominee hen helpen om te blijven geloven in dat ene verhaal dat de weg van het Koninkrijk leert. Daarvoor is soms zelfs iets van ‘social sectarianism’ nodig. Om het vol te houden wanneer steeds minder vriendinnen en vrienden dat samen met je geloven.
Prachtig verbeeld vind ik dat in de tragikomische film van Roberto Begnini getiteld La vita è bella. Deze film van een kleine tien jaar geleden vertelt het verhaal van Guido Orifice, een joodse man vol vitale vrolijkheid. Na een reeks toevallige ontmoetingen met degene die hij heel de film ‘zijn prinses’ zal noemen, ontvoert hij Dora met haar instemming op haar verloving met een fascist.
Als ze jaren later een zoontje hebben en die als vijfjarige opmerkt dat er op hun deur staat geschreven ‘niet voor joden en voor honden’ probeert vader met humor alles bij de jongen weg te houden: ‘waarom niet verboden voor krokodillen en Westgothen?’ Als vader en zoon en later moeder worden gedeporteerd, verzint vader een verhaal over een grote reis als verjaardagscadeau. Later in het kamp vertelt hij dat de jongen duizend punten moet halen om een tank als cadeau voor de reis te krijgen en hoe vreselijk dat misschien ook klinkt, in de leefwereld van de jongen is dat de goede toon om het in alle ellende vol te houden en de verschrikkelijke waarheid die aan een vijfjarige toch niet uit te leggen is, ten achter te houden. Zo vertelt vader Giosué dat de kampbewaarders gemeen zijn, omdat ze de tank voor zichzelf willen houden en dat alle kinderen zich verscholen houden om het spel te winnen. Guido houdt vol dat Giosué op koers ligt om het spel te winnen. De film eindigt met de nachtelijke chaos rond de bevrijding van het kamp. Guido beveelt zijn zoon zich te verstoppen en zegt dat dit de laatste test is om de tank te bemachtigen, terwijl hij ondertussen zijn vrouw Dora zoekt.
Maar hij wordt ontdekt en doodgeschoten. Giosué, die niet beseft wat zich de nacht ervoor – in letterlijke en figuurlijke zin – heeft afgespeeld, juicht omdat hij meent dat de Amerikaanse tank die binnenrijdt voor hem is bestemd. De film laat open of Giosué zijn moeder die een overlevende is nog terugvindt – al ligt dat wel voor de hand.
De film symboliseert voor mij de kracht van het miniverhaal, dat het, hoe aangevochten ook, uiteindelijk wint van de brute feiten van de werkelijkheid. De kracht ook van de liefde van de vader, die dit verhaal volhoudt zelfs al gaat hij zelf aan de feiten ten onder. Is dat niet de opdracht van de geloofsopvoeding?
Peter Verbaan