‘Dit wonderlijk gespleten lange heden’

logoIdW

 

‘DIT WONDERLIJK GESPLETEN LANGE HEDEN’

Een biografie van M. Vasalis

 

Hoe schrijf je een biografie over iemand die roem als een last beschouwde, de publiciteit schuwde, de media wantrouwde, nooit interviews gaf, vrijwel geen foto’s toestond en waakte over haar privéleven en dat van haar talrijke vrienden en patiënten? Toen Vasalis in 1983 de P.C. Hooftprijs ontving, benadrukte ze nog maar eens dat ze uitsluitend via haar gedichten gekend wilde worden. Ze zei bij die gelegenheid: ‘De dichter is thuis. U kunt hem daar bezoeken, langs de touwladder van zijn woorden’.

Het was voor haar biografe, Maaijke Meijer, hoogleraar genderstudies aan de Universiteit van Maastricht, dan ook niet mogelijk dit boek te schrijven zonder geregeld het gevoel te hebben in overtreding te zijn. Maar welke andere manier was er om de plaats van deze dichter in de literatuurgeschiedenis te markeren en een antwoord te vinden op de vraag, waarom Vasalis in de tweede helft van haar leven vrijwel niets meer publiceerde?

In de hoop een biografie het licht te doen zien waarvan Vasalis zelf niet zou hebben gegruwd, en in goed overleg met haar erven, legt Meijer in het Woord vooraf uit hoe ze te werk is gegaan: ‘In plaats van de tekst te reduceren tot zijn biografische bron, probeer ik Vasalis te volgen in het omgekeerde: het omdichten van leven tot literatuur.’ Verder brengt ze onderscheid aan tussen de dichter Vasalis als openbare identiteit en ‘Kiek’ als privé-persoon, naar de naam die psychiater Margaretha Drooglever Fortuyn-Leenmans al vanaf de wieg kreeg en voor haar familie en vrienden hield, ook na haar overlijden in 1998.

Meijer put uit heel veel bronnen: honderden brieven van en aan Vasalis (de briefwisseling tussen Vasalis en Geert van Oorschot bezorgde ze al eerder), persoonlijke documenten, dagboeken, notitieboekjes met jeugdgedichten, gepubliceerde en ongepubliceerde manuscripten, vertalingen van haar gedichten met brieven van vertalers, de archieven van haar vader, gesprekken, mailwisselingen, en alles wordt in het boek goed gedocumenteerd. Bovendien sluit ze af met een bibliografie van Vasalis en een overzicht van alle literatuur over de dichter. Het is daardoor een heel compleet en dik boek geworden van 967 bladzijden. De grote verdienste ervan is: het blijft boeien tot de laatste bladzijde en zowel de dichteres als haar woorden gaan voor je leven.

De misthoorn als muze

Zoals bij veel dichters en schrijvers, is er bij Vasalis (Latijn voor haar meisjesnaam Leenmans) ook veel reflectie op het schrijven zelf. ‘Het schrijven moet een vorm van leven zijn en niet alleen commentaar. Het heeft zijn wortel in het geheim’ staat in haar dagboek uit 1965 te lezen. Wat zij lijkt te willen met haar gedichten is zelf zo dicht mogelijk te komen bij de belevenissen, beelden, vormen en klanken in ons, die zelf geen spraak hebben. Veel van haar poëzie lijkt een band te onderhouden met de pre-verbale periode uit haar bestaan. Een mooi voorbeeld daarvan is het gedicht Misthoorn in de herfst (uit: De vogel Phoenix).

Toen ik als kind, des avonds uit het raam

hing, als de herfst gekomen was,

kende ik zijn stem al, maar nog niet zijn naam

en wist ik al, dat ik zijn schepsel was.

……

En ’s nachts, als de witte vooglen zijn verdwenen,

wanneer de zee in ’t donker langzaam danst,

hoort men de stem, diep in de mist verschanst,

in eenzaamheid gesmoord, beklemmend stenen.

Hij roept een vraag, doof borend uit de grijze eeuwen,

die vruchtloos reikend, in zichzelve wederkeert

en die geen antwoord meer verwacht of nog begeert

en die te hees is en te oud om nog van pijn te schreeuwen.

Er is geen antwoord in de tegenstrijdigheden

– en van dit antwoord heeft de stem mij zo doordrongen,

vanaf mijn kindsheid heeft hij het gezongen

en dat is al zo lang geleden.

Het kleine kind, hangend uit het raam, dat zich dringend aangeroepen voelt door die oeroude lijdende stem. Het is een beeld dat blijft hangen. Misschien is dit gedicht wel representatief voor haar oeuvre, waarvan dikwijls wordt gezegd: het heeft iets droefs en is soms moeilijk mededeelbaar – maar er zijn van die Vasaliszinnen die je je leven lang bijblijven.

Meijer laat zien hoe, na haar gelukkige jeugd in Den Haag, Vasalis, in alle verschillende hoofdstukken van haar leven – studente in Leiden, op reis in Zuid-Afrika, als psychiater in Santpoort, in haar huwelijk met Jan Drooglever Fortuyn, te Amsterdam en later te Groningen en Roden – ze steeds weer ontdekt ‘dat het leed oneindig veel gevarieerder, genuanceerder, dieper geworteld en waarlijker is dan de vreugde. Ik maak er in de verste verte geen cultuur van, ik moet het koelweg constateren en voel me erin thuis’ schrijft ze in een brief.

Voor een deel zal dat te maken hebben gehad met haar werk als psychiater, dat ze zo’n veertig jaar met hart en ziel, en met een niet al te sterk gestel, zal doen. Niemand klopte, met of zonder geld, bij haar ooit tevergeefs aan. Maar zeker is ook dat de grondtoon van verdriet te herleiden is tot wat ze in de oorlog van dichtbij meemaakte in Amsterdam, inclusief het overlijden van haar tweede kind. Nog in 1960 schrijft ze over ‘een voortwroetend kwaad in de wereld, waarmee de mensheid nog evenmin kan omgaan als in oorlogstijd’. (603) Misschien is het niet teveel gezegd: de misthoorn als muze.

De creatieve bron

Vestdijk en Ter Braak zijn het, die haar gedichten positief beoordelen en in 1936 maakt zij haar debuut in het tijdschrift Groot Nederland. Haar ster is rijzende en vanaf 1940 publiceerde Vasalis om de zeven jaar een dichtbundel, achtereenvolgens: Parken en woestijnen (1940), De vogel Phoenix (1947) en Vergezichten en gezichten (1954). Fraaie en interessante dingen over de wordingsgeschiedenis van deze bundels komen we door deze biografie aan de weet, ook omdat ze in het leven worden geplaatst.

Daarna komt er echter, tot in 2002 De oude kustlijn: nagelaten gedichten postuum verschijnt, geen nieuwe bundel meer. Meijer, die weet hoe het opdrogen van Vasalis’ creatieve bron na haar vijfenveertigste knaagt aan haar levensgeluk, geeft er in de loop van het boek een aannemelijke, meerledige verklaring voor. In de eerste plaats stelt ze dat het voor Kiek levenslang een strijd blijft om ruimte te vinden voor haar zelf en haar eigen creativiteit. Ze wordt volgens een vriendin, ‘uitgewoond door haar twee banen, een veeleisende vriendenschaar, het verdriet om haar verloren zoon’ naast de rol van echtgenote, moeder, (schoon)dochter en … dichter. Zelfs schrijft Vasalis: ‘er woedt een voortdurende burgeroorlog in mij’. Terecht vraagt de hoogleraar genderstudies Meijer daarbij ook aandacht voor de plaats van vrouwen in de generatie van Vasalis – we spreken over de generatie in de eerste helft van de vorige eeuw, zeg maar de generatie Juliana, met wie ze tegelijk in Leiden studeerde. Een generatie vrouwen voor wie het gezin toch de eerste verantwoordelijkheid was en waarin getrouwde vrouwen niet gemakkelijk tijd en ruimte voor zichzelf opeisten. (Het was ook de tijd dat men nog durfde te spreken van ‘vrouwenpoëzie’ en typisch vrouwelijke eigenschappen en hoe complimenteus de heren recensenten dat ook bedoelden, Meijer toont aan dat het altijd negatief uitwerkte.)

En daarbij komt nog iets. Levenslang had Vasalis een geding met Faust die van geen ogenblik kon zeggen ‘Verweile doch, du bist so schön’. Vasalis neigt er eerder naar alle ogenblikken op deze manier toe te spreken, en haar tragedie is dat ze niet verwijlen. Al leeft ze tegelijk, naar eigen zeggen, voortdurend in dit wonderlijk gespleten lange heden. Consequentie van haar opvatting is ook, dat Vasalis nooit eerder werk of eerder gemaakte kladversies van gedichten wil herbewerken, want dat ogenblik is immers weer voorbij…

Het blijft, hoezeer zij ook als vrouw het stralende middelpunt was van menige ontmoeting in de kring van vrienden of familie, tot het einde van haar leven aan haar knagen dat ze naar eigen zeggen ‘te lang heeft gewacht of gefree-wheeld op een aanwezig talent’ (590). Is het echter laakbaar dat, als het gaat om de kunst of het leven, het leven het wint?

Mystiek zonder God

Vasalis is van huis uit niet met het christelijke geloof opgevoed, al was het haar ouders, beide predikantskinderen, en daardoor ook haar niet vreemd. Prachtig is dat te zien als ze haar ervaringen beschrijft in de wekelijkse bijeenkomsten van het ‘psycho-analytisch seminar’ in Amsterdam. ‘Het is als een Bijbel-cursus: twaalf zonderlinge apostels om de ronde tafel, met Het Boek voor zich. Een ervan refererende, Jezus uitleggende, verklarende’. Ze wantrouwde dogmatische systemen van welke herkomst dan ook en de psychoanalyse kon in handen van sommige van zijn beoefenaren een zeer strenge leer zijn. Zoals haar latere collega Rümke vertelde: ‘Ik weet nog dat ik voor het eerst naar een lezing van Anna Freud ging, Freuds dochter. De voorzitster, mevrouw Groen, sprak toen plechtig de inleidende woorden: ‘De Meester is gestorven, de dienst gaat voort’.’

Vasalis blijft ergens ook op zoek naar het mystieke, misschien wel transcendente. Maar niet in een abstracte zin. Ze noemt ergens abstracties treffend: ‘mazen waar de werkelijkheid doorheen zakt’. Ook zoekt het ze het niet in de christelijke religie. De christelijke God wordt door haar afgewezen vanwege de smakeloze, onmateriële spiritualiteit die deze vertegenwoordigt:

Wat moet ik doen met alle overvloed?

‘Dit is mijn lijf, dit is mijn bloed’:

Van alle volheid blijft de ouwel over;

Bijna onzichtbaar, geurloos, smakeloos…

De christelijke religie schiet volgens de dichter tekort. Maar ons kenvermogen is ook ontoereikend. Tegelijk houdt Vasalis het gevoel dat de materialistische visie niet de hele werkelijkheid omvatten kan. Er zijn mystieke momenten, niet zelden in de natuur. Fel kan Vasalis zich keren – helaas in haar dagboeken, niet in de openbaarheid – tegen Rudy Kousbroek, die in 1971 de rationele wetenschap tegenover de godsdiensten zet en emoties voor privé en incommunicabel houdt. Vasalis is heel wat respectvoller ten opzichte van gelovigen en komt op voor de legitimiteit van de religieuze of mystieke ervaring. In plaats van die te zoeken in een andere werkelijkheid, stelt ze juist dat deze werkelijkheid al zo wonderlijk is.

Voorbij de boomgrens

Er is nog veel meer waardevols op te diepen uit deze biografie, die me weer uitnodigde de gedichten te herlezen. Ook op hoge leeftijd, of zoals Vasalis dat noemt, voorbij de boomgrens, schrijft ze in brieven en gedichten nog treffende dingen. Ik eindig met woorden van de dichter, waarmee biografe Meijer haar mooie boek begint:

Alles wat waar is, moet in vers geschreven zijn

in een geheimtaal, zelfs waarschijnlijk nog op rijm

wat waar is kan alleen worden bewaard

op gestileerde wijze, uitgespaard.


Peter Verbaan

Maaijke Meijer, M. Vasalis. Een biografie. Amsterdam: Van Oorschot, 2011