Een ander paradigma?

logo-idW-oud

 

EEN ANDER PARADIGMA?

‘Pasen is zo gróót en zo véél’. Die woorden in de bijdrage van Henk Ruis bleven bij me haken. Ze zijn herkenbaar, ook als verzuchting. Als je weer gaat zitten voor het liturgieboekje van de Stille Week of voor het schrijven van de preek.

Misschien lees ik er teveel in, maar voor mij betekenen die woorden aan het eind van zijn bijdrage ook dat er ook in zijn ogen geen liturgische vorm is die volledig recht doet aan de inhoud van het Paasgeheim dat de kerk in deze dagen gedenkt. Wel maakt hij duidelijk, dat de invulling zoals hij die beschrijft en die al voor maar ook via het Dienstboek uit 1998 breed ingang heeft gevonden daar wat hem betreft het dichtst bij komt. Tegelijk laten genoemde woorden ruimte voor andere accenten. Ik probeer in deze bijdrage één ander accent te zetten.

Verlegenheid

De liturgische veranderingen hebben volgens Ruis ingang gevonden in die gemeenten die in liturgisch opzicht redelijk open en welwillend waren. Dat moge waar zijn, maar het is volgens mij een halve waarheid. Moet je niet ook zeggen dat veel van die ‘open en welwillende’ gemeenten en haar voorgangers in toenemende mate moeite kregen met een bepaalde, vaak als ‘bloedtheologie’ vertekende, verzoeningsleer en met liederen en met een beleving, die daarvan getuigden? En dat in een tijdsgewricht waarin de theologische begrippen zonde en zondaar door uiteenlopende factoren – de psychologische revolutie, de collectivering van het schuldbegrip, de godsdienstkritiek van iemand als Camus (de grote witwasserij van de christelijke religie!) – werden geproblematiseerd?

Ruis – en hij is de enige niet – doet het voorkomen alsof welwillendheid gepaard aan een groeiend oecumenisch en liturgiehistorisch besef heeft geleid tot de liturgische veranderingen. Maar het is mijns inziens niet minder waar dat de theologische verlegenheid omtrent de verkondiging van zonde en genade – toch de inzet van de Reformatie – een andere liturgische vormgeving van juist de Goede Vrijdag meer dan welkom maakte. Heeft de introductie van het Triduum ten onzent – bij al het mooie dat erover te zeggen is – niet ook een alibifunctie gehad?

Nu is het niet mijn bedoeling de liturgische veranderingen met die opmerking te desavoueren. Ik heb zelf leren zien dat de klassieke, oecumenische liturgie heel wat soteriologische noties aan zich heeft. Zo getuigt het veelbesproken Beklag Gods ervan in de Goede Vrijdagliturgie. En op de Witte Donderdag is er vanuit de voetwassing een prachtige aanleiding de vergeving van zonden te proclameren om vervolgens Brood en Wijn te ontvangen. En wat is doopgedachtenis van de Stille Zaterdag anders dan opnieuw leren leven van genade?

Wanneer ik vervolgens lees dat er op Goede Vrijdag niet gepreekt hoeft te worden – wat liturgiehistorisch, zo meen ik te weten niet zulke sterke papieren heeft – kan ik dat wel plaatsen. Er is meer dan de preek alleen in de eredienst. De weglekkende luistercultuur, de behoefte aan rituelen en ook de al te eenzijdige nadruk op de preek in het verleden vragen om aanpassingen in de traditionele eredienst. Al hoor je het argument dat er niet altijd gepreekt hoeft te worden van de weeromstuit nu weer zoveel, dat je je gaat afvragen wat er toch allemaal mis is met de of met jouw preek.En of die nadruk op beleving nu wel echt zoveel dichter bij het geheim brengt… Bovendien blijft er al snel niet veel meer over voor de preek: donderdag is er ook al de Tafelviering, vrijdag en zaterdag wordt er niet gepreekt, en ’s zondags een gezinsdienst…

Daar zijn geen woorden voor

Maar wanneer dan vervolgens als reden voor het niet preken op Goede Vrijdag wordt gegeven ‘daar zijn op deze dag geen woorden voor’, dan denk ik – ja, zo makkelijk kom je er niet vanaf, Henk!

Óf dat geldt voor alle (s)preken – want ook voor de Paasdag zijn goedbeschouwd geen woorden te vinden (of het moesten schriftwoorden zijn over angst en schrik) en zei Augustinus al niet dat we beter zouden kunnen zwijgen, maar toch niet kunnen zwijgen? Óf er zit wat anders achter. En ik vermoed dan toch: reminiscenties aan een bepaald soort preken over de zoendood van Christus en verlegenheid met de theologische en hermeneutische vragen die hier liggen.

Trouwens voor alle duidelijkheid: die verlegenheid is evenzeer de mijne. Daarover spoedig meer. Maar te vaak blijft die verlegenheid onuitgesproken of blijkt die onbespreekbaar. Ik houd het ervoor, al wordt dat ontkend, dat we hier op een ander theologisch spoor zijn geraakt en een (paradigma)wissel over zijn. En dat is allemaal nog tot daar aan toe, maar dient die verlegenheid met de inzet van de Reformatie, onze g?ne ook om te spreken over schuld en zonde niet meer geëxpliciteerd te worden? Ook als het kerugma nooit helemaal in onze antropologische categorieën te vatten is, dient in die nieuwe bedeling niet meer verhelderd te worden, hoe en waar die kernwoorden uit het oude paradigma nu hun plaats hebben gekregen? Om het toe te spitsen op een concreet onderdeel van de liturgie: dient dat vreemde en vervreemdende moment van het Beklag Gods, hoe geëigend ook op deze plaats in de liturgie, niet minstens te worden uitgelegd? Omdat het door het veelal ontbreken van noties als zonde en schuld in verkondiging en liturgie nu wel erg een zwerfkei is geworden?

In het licht van de genade

Ondertussen weet ik in die verlegenheid vaak zelf ook geen woorden te vinden.

Onlangs bleek me nog weer eens, hoezeer in onze tijd het begrip schuld is ´onttheologiseerd`. In de maand juni kreeg ik in de boekwinkel een boekje in handen gedrukt getiteld Schuld en Boete. Nu de gelijknamige roman van Dostojewski is omgedoopt tot Misdaad en Straf, was die titel vrijgekomen en de boekverkoper in de Maand van het Spannende Boek heeft die titel vergeven aan een mini-misdaadroman van Ian Rankin. Maar wat een wereld van verschil tussen aan de ene kant de overwegingen van Raskalnikov en Sonja waarbij morele en religieuze schuld nog in elkaars verlengde liggen en aan de andere kant die van inspecteur Rebus, die uitsluitend oog heeft voor de psychologische en juridische kanten van zijn zaak!

Het is bij mijn weten Tillich geweest die zich als eerste de vraag stelde of de schuldvraag niet door de zinvraag moest worden vervangen en die voor het problematische begrip zonde de term vervreemding introduceerde. Maar hij hield er aan vast dat dit een variant en geen afschrijving of evolutie van de rechtvaardigingsleer behelsde!

Zijn benadering spreekt mij, misschien wel tussen twee paradigma´s in, erg aan. Het kan niet gaan om repristinatie en wie doet alsof zonde en schuld niet zijn geproblematiseerd, is niet van deze tijd. Maar wie van de weeromstuit dat paradigma geheel heeft afgezworen en niet meer wil proberen uit te leggen in de verkondiging – om het maar eens evangelisch te zeggen – ´What He did for me on Calvary`, doet mijns inziens het Paasgeheim evenzeer tekort.

Als God de mens hier nader komt dan hij zichzelf naderen kan, zoals Jüngel ergens opmerkt, zijn we dan én aan God én aan de mens niet verplicht in termen van zonde en genade – of misschien de rechtvaardiging van de goddeloze tegenover de zelfrechtvaardiging van de mens – te blijven (s)preken over en getuigen van zijn Dood en Opstanding? Zelfs als wij het niet helemaal begrijpen?

Peter Verbaan