Reactie op ‘En de Papoea’s dan?’
Reactie op ‘En de Papoea’s dan?’
Met veel van wat Henk van der Steeg schrijft kan ik van harte instemmen. De Papua’s hebben de prijs voor de loop der dingen moeten betalen in termen van duizenden, mogelijk zelfs tienduizenden, vermoorde mensen, van idealen en plannen, van cultuur, natuur en milieu, en van zelfbestemming. Dat verschrikkelijke lot kan en moet ons als Nederlanders aan het hart gaan, juist omdat ons land nog 12 jaar na de overdracht van de soevereiniteit over het voormalige Nederlands-Indië het bewind over Nieuw-Guinea ofwel West-Papua gevoerd heeft. Als Nederlanders hebben wij niet alleen een historische binding met, maar dragen we ook een morele verantwoordelijkheid voor de bevolking van Papua. Ik wijs in dit verband op een actuele ontwikkeling waarin wij Nederlanders en in het bijzonder Nederlandse kerkmensen onze verantwoordelijkheid handen en voeten kunnen geven: het programma van de kerken in Papua dat met het zg. Geneva-appeal april vorig jaar (2005) van start ging. Dat programma heeft tot doel wereldwijde aandacht te vragen voor de situatie in West-Papua en dat gebied tot ‘Land van Vrede’ te maken, dus een eind te maken aan de al vele jaren durende willekeur, machtsmisbruik en het tegen elkaar opzetten van bevolkingsgroepen door Indonesische overheids- en legerfunctionarissen.
Tot zover verschillen wij niet van mening. Anders wordt het met betrekking tot de toedracht van en de motivatie tot de oproep van de hervormde synode van 1956. Inderdaad zijn de Papua’s daar niet in gekend. Dat moge achteraf als niet juist beoordeeld worden. Het was vanwege de gevoeligheid van de materie onmogelijk om welke instantie ook te polsen die normaal gesproken gepolst had moeten worden. Het ging immers niet om de vraag wat Papua’s of Nederlanders wensten (dat was wel bekend) maar om wat er moest gebeuren om onheil te voorkomen en tegelijk de best mogelijke oplossing op dat moment te doen realiseren. Papua’s noch classicale vergaderingen of PKV’s in Nederland noch ook zendingsarbeiders werden gepolst. De laatsten waren wel in april 1956 ingelicht over het feit dat de zending mogelijk de synode zou vragen zich uit te spreken over de staatkundige positie van Nieuw-Guinea. Zendingssecretaris Van Randwijck schreef later dat jaar aan de zendingsarbeiders in Nieuw-Guinea in reactie op de protesten uit Nieuw-Guinea dat een synodale uitspraak, die wel met zendingsarbeiders (en mutatis mutandis: met Papua’s en kerkelijke vergaderingen in Nederland) overlegd zou zijn, ofwel niet tot stand gekomen zou zijn ofwel krachteloos geweest zou zijn. In Nieuw-Guinea geloofden Papuanationalisten en Nederlandse ambtenaren en (de meeste) Nederlandse zendingswerkers heilig in de Nederlandse beloften om de bevolking te begeleiden naar zelfbeschikking – en het was nu juist het dubieuze karakter van die beloften binnen het toenmalige internationaal-politieke krachtenveld waar zending en synode op wilden wijzen. In die zin was de oproep profetisch: het kritiseerde een nationale verblinding. De hervormde synode heeft gelijk gekregen, maar werd toen – als eertijds Kassandra – door weinigen geloofd.
Dat ook zendingsleiding en synode toen sterk dachten in termen van het anti-kolonialisme-schema en onvoldoende oog hadden voor minderheden binnen vroegere kolonies heb ook ik geconstateerd. De tijd was daar eenvoudig niet rijp voor. Daar moet ik nu wel aan toevoegen dat de negatieve beeldvorming rond 1954 met betrekking tot Indonesië ook een sterk vooringenomen karakter had. Wie Indonesië kende wist dat maar al te goed. Nederlandse sentimenten hadden een hoog koloniaal-trauma-gehalte en betroffen vooral de figuur van Sukarno en de hetze tegen Nederlanders. En dat had weer alles te maken met het steeds dieper wordende conflict tussen Nederland en Indonesië rond Nieuw-Guinea. De zg. ‘eenheidsideologie’ werd in Nederland veelal als verhuld Javaans machtsstreven gezien (vooral door mensen die moeite hadden met het Indonesische nationalisme) maar kon ook even goed positief geduid worden, nl. als een noodzakelijk middel om nationaal bewustzijn in Indonesië te stimuleren. Van racistische sentimenten was toen bij mijn weten geen sprake: die bleken pas later in gebieden als Papua. Maar: waren wij Nederlanders in het voormalige Nederlands-Indië vrij van racistische ideeën? Anderzijds was de Papua-elite rond 1956 nog maar heel klein: enkele tientallen mensen werkzaam als ambtenaar in Nederlandse dienst en een handjevol Papua-predikanten. Slechts weinigen hadden een middelbare schoolopleiding. Dat zoiets als een breed gedragen Papuanationalisme zou kunnen ontstaan in een bevolking die nog overwegend analfabeet was leek toen in ieder geval nog niet realistisch.
Wat de intentie van de zending en de synode inzake de oproep van 1956 was heb ik in mijn artikelen aangegeven: men hoopte op een internationaal beheer uitgevoerd door Nederland. In tegenstelling tot wat Van der Steeg impliceert (en velen toen riepen) was overdracht aan Indonesië uitdrukkelijk niet de bedoeling. Het voorstel was evenmin ingegeven door zendingsbelangen in Indonesië. Het belang van kerk en zending in Nieuw-Guinea woog uitermate zwaar voor zending en synode. In een boek dat in de loop van juni dit jaar verschijnt zal ik dat documenteren.1 Dat uiteindelijk gebeurde wat de hervormde zending en synode hadden willen voorkomen kan haar niet aangerekend worden. Het synodale gelijk had echter inderdaad een wel zeer tragische ‘achterkant’: het trieste lot van de Papua’s. Of en in hoeverre de Hervormde Kerk na 1962 steken heeft laten vallen ten opzichte van de Papua’s en de onderdrukking van hun vrijheidszin kan ik niet beoordelen. Mijn onderzoek beperkte zich tot de periode 1949 – 1962.
De suggestie aan het eind van de reactie van Van der Steeg wil ik hartelijk onderschrijven: een diepgaand gesprek met Papua’s zou voor de rechtsopvolger van de Nederlandse Hervormde Kerk, de PKN, een passende manier zijn om stil te staan bij het vijftigjarig jubileum van de Oproep op 22 juni 2006. In dat gesprek moet alle ruimte zijn voor de pijn van Papua’s, maar moeten ook vooroordelen rechtgezet worden. Maar het allerbelangrijkste: het eerder genoemde huidige programma van de kerken in West-Papua verdient con amore door de PKN (en de andere Nederlandse kerken) gesteund te worden.
Hans van de Wal
——————
1 Een aanvechtbare en onzekere situatie. De Nederlandse Hervormde Kerk en Nieuw-Guinea 1949 – 1962 (Hilversum 2006).