Luther en Hitler, De historische oorsprong
LUTHER EN HITLER, De historische oorsprong
De koppeling van deze beide eigennamen staat gelukkig niet op mijn conto. De grondslag daarvan werd gelegd toen we de naam van Hitler nog niet konden spellen, namelijk door Houston Stewart Chamberlain, geboren in Portsmouth (1855), genaturaliseerd tot Duitser, schoonzoon van Richard Wagner, auteur van pseudo-wijsgerige werken waarin hij o.a. beweerde dat Kant een groter filosoof moet zijn dan Spinoza, want Kant was Ariër. Chamberlain schreef het boek Grundlagen des 19. Jahrhunderts (1899) dat doordrenkt is van de verheerlijking der Teutoons-Duitse “Kultur”, met een rassentheorie die een ‘rechtvaardiging’ inhoudt van het antisemitisme. Succes van dit boek was verzekerd: in 1940 rolde de 26ste druk van de pers. Alfred Rosenberg heeft er een handig gebruik van gemaakt om Chamberlain te propageren als “Verkünder und Begründer einer deutschen Zukunft”. Chamberlain heeft in zijn boek ook een hoofdstuk gewijd aan de Reformatie van Luther die hij in de eerste plaats een belangrijk politicus acht. Het zwakke punt van Luther vindt hij zijn theologie; was dit zijn sterkste punt geweest, dan was hij als politicus mislukt en dan zou hij voor de kerk zonder betekenis zijn geweest.
Op deze wijze is de theologie volstrekt ontkracht. Het is in de eerste plaats aan Chamberlain te wijten dat dit Lutherbeeld in het Derde Rijk gretig ingang vond. Als men de wetenschappelijke dwaasheid begaat om Luther in de eerste plaats als politicus te zien, dan mag ons de koppeling van zijn naam aan Hitler niet verwonderen: het is een vergelijking tussen twee politici.
Het Lutherjaar 1933
Wie de geschiedenis van de Duitse kerken in het jaar 1933 bestudeert, moet wel de indruk krijgen dat sommige theologen zich hebben gehaast om de eerste te zijn in de koppeling van Luther aan de Führer; daarmee wilden zij Hitler een plaats geven in de heilsgeschiedenis die God voor Duitsland bepaalde. En natuurlijk moest het een ereplaats zijn. Het jaar 1933 was daartoe een uitverkoren jaar, want Duitsland herdacht niet alleen dat het 450 jaar geleden was dat Luther op 10 november 1483 in Eisleben geboren was, maar men vierde ook uitbundig de machtsovername van Hitler op 24 maart. Nu heeft Hitler zelf vermoedelijk nooit één woord van Luther gelezen; hij kende alleen diens antisemitische uitspraken die hem waren aangereikt door Rosenberg, Kittel, Althaus, Hirsch en de filosoof Heidegger. Maar daartoe voorbereid door Chamberlain publiceerde de hoogleraar kerkgeschiedenis Hans Preusz in november 1933 in de Algemeine Evangelisch-Lutherische Kirchenzeitung een artikel onder de titel ‘Luther und Hitler´. Volgens Preusz zijn beiden Duitse Führers, geroepen tot redding van het Duitse volk. Aan beiden gaat de roep (der Schrei) naar een groot man die redding brengt, vooraf; beiden zijn voortgekomen uit de boerenstand; beiden treden in hun dertiger jaren uit de onbekendheid plotseling naar voren; beiden wijzen de parlementaire democratie af; beiden voelen zich voor hun volk diep met God verbonden. Ook Hitler weet wat bidden is, want hij zegt: “Ich denke auch an den Heiland!”
Maar Preusz gaat nog verder: aan de liefde van het Duitse volk voor Karel de Grote, Luther en Frederik de Grote mag nu de liefde voor Hitler niet ontbreken. Als Preusz op de feestelijke samenkomst van de Martin Lutherbund op 31 oktober 1933 een herdenkingsrede houdt, “legte er die überraschende Ähnlichkeit Luthers mit dem Adolf Hitlers dar”. Maar deze orator staat niet alleen. Professor W. Oepke (Leipzig) noemt Luther het oerbeeld van de heldhaftige mens, een geweldenaar, een Duitse strijder, ja, de eerste nationaal-socialist! “Wer ihn von dieser Seite nicht kennt, der kennt ihn in der Tat nicht”. En in 1935 zegt Professor Hermann Werdemann (Dortmund) dat Luther en Hitler veelbetekende voorbeelden zijn “für positives, praktisches und persönliches Christentum”. Men ziet het: Chamberlain kan tevreden zijn. Men moet echter niet denken dat zich dit alles op academisch niveau afspeelde. Ook generaal Litzmann aarzelt niet om Luther met Hitler te vergelijken; en minister Rust, sprekend in Eisleben (!), vindt dat de tijd voorbij is dat men Luther en Hitler niet in één adem noemen mag, want ze behoren bij elkaar. En volgens bisschop Coch behoren Christuskruis en hakenkruis bij elkaar zoals Luther en Hitler bij elkaar horen. Deze Gauleiter, later nieuwtestamenticus, is van mening dat de Duitse christenen niet anders willen dan “die Revolution Adolf Hitlers hineinzugründen in die deutsche Reformation Martin Luthers”. Vanzelfsprekend werd ook de schooljeugd niet vergeten tijdens de Lutherfeesten. In liederen werd het erin gehamerd: Luther en Hitler, beiden redders uit de Duitse nood. En op de melodie van ‘Deutschland, Deutschland über alles’ werd de strofe gezongen: ‘Und es soll die Losing sein, evangelisch bis zum sterben, deutsch bis in den Tod hinein’.
Van veel betekenis lijkt mij ook het volgende. Als Hitler besluit met de Volkenbond te breken, doet hij de aankondiging daarvan op 10 november, de geboortedag van Luther! En op 12 november 1933 vonden in geheel Duitsland verkiezingen plaats voor de Rijksdag en op diezelfde dag mag het kiezersvolk ook stemmen over Hitlers besluit om uit de volkenbond te treden. Hitler verwacht een tweevoudig ‘ja’, op de tiende een ja voor Luther, op de twaalfde een ja voor Hitler. De verweving van beide data is wel zeer geraffineerd.
Het ontwakend tegenspel
Gelukkig – misschien beter gezegd godzijdank – begon juist in die dagen het tegenspel dat we niet moeten onderschatten. Wie met de Hitlerstroom meeliep kon op alle faciliteiten rekenen, voornamelijk wat betreft lezingen en publicaties. Wie er tegenin ging moest rekening houden met ontslag uit werk of ambt; en hij mocht van geluk spreken als het daarbij bleef. Zo’n uitzondering is het bestuur van Braunschweig, dat het Lutherfeest van 10 naar 19 november verschuift. Hitler zal er op 10 november een rede houden, hetgeen gebeurt. Maar Hitler houdt uitsluitend een politiek betoog want van Luther had hij nooit iets gelezen. Het was de kerk die steeds aan het volk de parallel van Luther en Hitler had opgedrongen. Maar na Hitlers rede verschuift het stadsbestuur de op 19 november vastgestelde feestelijkheden opnieuw onder het motief dat die dag de ‘handwerksdag’ is, waardoor het stadsbestuur de kerk in de regen liet staan. Zo werd het Lutherfeest in Braunschweig een zuiver kerkelijke aangelegenheid zonder politieke inmenging. Toch weet de kerk te bereiken dat alle scholen vrij krijgen voor het Lutherfeest, zodat de leerlingen kunnen luisteren naar een kerkelijke leider die als thema voor zijn rede heeft ‘Luther und Hitler verhalten sich wie Anfänger und Vollender’.
Het behoeft ons niet te verwonderen dat Hitler en zijn naaste medewerkers een bepaalde reserve toonden ten aanzien van de door enkele lutherse theologen ontdekte relatie tussen Luther en Hitler. In de propagandamaschine van de nazi’s was een der eerste doelen het katholieke volksdeel voor zich te winnen. En van dat deel kon men moeilijk sympathie voor Luther verwachten. Het verder reikende ideaal was, het Vaticaan niet van zich te bevreemden. En Hitler kon moeilijk van ‘Rome’ verwachten dat men aldaar met blijdschap de Duitse Lutherfeesten gadesloeg. Vandaar dat er tegenover de R.K. kerk andere motieven moesten gelden. En die waren niet moeilijk te vinden, want deze kerk was zeer tegen het communisme gekant. Daarop inspelende verkondigden de nazi’s alom: met Hitler tegen het communisme; kies nu tussen Hitler en Lenin. Het lijkt mij moeilijk te ontkennen dat deze slogans ook bij hen die fel tegen de Jodenvervolging waren, aanvankelijk toch wel enige invloed hebben gehad. Niet iedereen doorzag onmiddellijk de wrakke logica in zinnen als: wie voor Hitler is, is tegen het communisme; wie tegen Hitler is, is communist.
In de drie Skandinavische landen zijn de protestamentse kerken vrijwel uitsluitend luthers; de verbinding van de namen Luther en Hitler zoals in de Duitse zusterkerken zoekt men daar tevergeefs; zij hebben ook geen enkele traditie van antisemitisme.
De Noorse bisschop Berggren publiceert een artikel ‘Wanneer de koetsier dronken is’, waarin hij de these verdedigt: met Luther tegen Hitler; ook roept hij in 1941 op tot verzet tegen de Duitse bezettingsmacht.
Waarschuwende woorden
Karl Barth was de eerste die vanuit een diep theologische invalshoek de verbinding van Luther met Hitler kritiseerde. Hij geeft in Heft 4 van Theologische Existenz heute een analyse van Lutherfeier 1933. Hij constateert dat de Barok Luther als een geestelijke Hercules heeft gevierd; de Aufklärung ziet in hem de rationalist; voor het liberalisme is hij de man van de religiositeit. En, zo gaat Barth spottend verder, nu is hij op voor de hand liggende gronden als de grote Duitser aan de beurt. Voor Barth is Luther in de eerste plaats een bijbelexegeet en daarin is hij een leraar van de christelijke kerk. Maar nu wordt met het nationale Lutherbeeld kerkpolitiek bedreven. Daar stelt hij tegenover: wie heden een in het Duitse volkskarakter verworteld christendom predikt, bindt het Woord Gods aan een eigenmachtig gecreëerde wereldbeschouwing, maakt dit Woord kapot en stelt zich buiten de evangelische kerk; wie heden het geloof definieert als een resultaat van de nazierevolutie, maakt het geloof zelf tot vergankelijk mensenwerk. Barths leerling, Ernst Wolf, laat in Heft 6 minstens even scherpe kritiek horen.
Prof. Hermann Sasse (Erlangen) spreekt in 1934 van de gruwelkamer van het Lutherjubileum: hoe minder men van Luthers theologie weet, hoe meer men hem als mens verheerlijkt; hoe meer men het kerkboek in bombastische, verleugenende feestredevoeringen de held van Worms, de landsknecht Gods en soortgelijke symbolen van het Lutherjubileum voorhoudt, des te meer vervreemdt men het van het wezen der Reformatie. En in Braunschweig publiceert de theoloog Fritz Dosse een artikel ‘Ein neuer Luther?’, waarin hij met nadruk stelt dat Luthers rechtvaardigingsleer het blijvende hart is van zijn theologie; een nieuw Lutherbeeld is volstrekt overbodig.
Natuurlijk kwam er ook weer tegenspel tegen Barth. Ik beperk mij tot Paul Althaus die met zijn collega Prof. Elert die Ecclesia militans – für lutherische Lehre und Gestaltung uitgaf met scherpe aanvallen tegen de Lutherinterpretatie van Barth. Van Althaus hoeft ons dit niet te verwonderen, want in 1933 schreef hij dat “onze protestantse kerken het keerpunt hebben begroet als een gave en een wonder van God”. Aan de komst van Hitler kent hij religieuse betekenis toe. Met nog acht pastores ondertekende hij de Ansbacher Ratschlag, geheel gericht tegen de z.g. Barmer Thesen, opgesteld door Karl Barth.
De dag van het grote demasqué: 18 februari 1946
Op deze dag stierf 400 jaar geleden Maarten Luther. Maar wat moest de naar hem genoemde kerk nu doen? Een herdenking? Een feest? Maar alle grote steden in Duitsland lagen in puin en het volk leefde in een morele chaos; men was nog lang niet klaar met het tellen van de miljoenen doden. En welke Luther moest men herdenken? De man die men zo enthousiast aan Hitler had vastgeklonken? Maar beide afgodsbeelden waren ter aarde gevallen en verbrijzeld. De theologen die in de oorlog de rug recht hadden gehouden, zoals Hanns Lilje en Walter Künneth waren er diep van overtuigd dat er een totaal nieuw Lutherbeeld moest komen. Maar doorlopend blijkt dat ook zij nog lang niet bevrijd waren van de invloed die jarenlang de kerk had vergiftigd. Enerzijds schrijft Künneth in zijn boek Der grosse Abfall (1946) dat Luther en Hitler historische tegenpolen zijn, maar anderzijds weet hij niet anders te doen dan in de historische lijn Luther – Frederik de Grote – Bismarck – Hitler, de laatste naam te vervangen door Hindenburg. Hij pleit voor een remilitarisering in christelijke geest, want Bismarck en Hindenburg waren toch echte christenen. Dit boek werd talloze malen herdrukt en nog in 1979 schrijft Künneth dat het aan actualiteit niets heeft ingeboet. Het is schokkend te lezen dat nauwelijks een jaar na het einde van Wereldoorlog II de revanchegedachte al weer wordt uitgesproken en nog wel door een theoloog: als Duitsland maar een leger kan opbouwen zonder Hitler en zonder nationaal socialisme, maar met echt christelijke generaals dan … ja dan …
Duitsland mag zich gelukkig prijzen dat geen enkele Duitse regering, van welke politieke signatuur ook, deze heilloze gedachte heeft overgenomen.
Ik eindig mijn beschouwingen met een citaat van de man wiens naam ik straks nog zal noemen. “Mit Blick auf diese Schreckenskammer der Lutherjubiläen kann ich nur bitten: Weck die tote Christenheit aus dem Schlaf der Sicherheit. Erbarm dich, Herr”.
Verantwoording
Dit artikel is een zelfstandige bewerking van de studie ‘Luther-Hitler’ van Dietrich Kuessner, aan wie ik bijzonder schatplichtig ben. Deze studie verscheen in Kirche von Unten, Heft 82, juni 1996.
Johan W. van Hulst