Oepke Noordmans
OEPKE NOORDMANS
Dr. O.Noordmans (1871-1956) was een diepzinnig, oorspronkelijk en spraakmakend theoloog. Vanaf 1978 verschenen zijn Verzamelde Werken. Daarnaast zagen negen dissertaties en vele honderden artikelen over hem het licht. Nieuw is de onlangs verschenen inleiding van Karel Blei, onder de titel Noordmans. In deze helder geschreven gids, met veel citaties van Noordmans zelf, maken we in kort bestek kennis met deze Friese kerkvader.
Noordmans zag het levenslicht in Oosterend en groeide op in het geestelijk klimaat van het Réveil. De ‘schoot der vroomheid’ waaruit hij voortkwam zou hij niet verloochenen, al volgde hij zijn eigen, kritische weg. In 1879 verhuisde het gezin naar Scharnegoutum. Daar volgde later de jaren van de Doleantie. De scheuren daarvan liepen dwars door de familie. Door zijn vader van school gehaald in Zetten, behaalt Oepke zijn gymnasiumdiploma in Sneek. Daarna volgt de theologiestudie in Leiden en Utrecht. Tijdens zijn studie wordt hij vijf jaar teruggeworpen door een geestes-ziekte. Daardoor wordt hij later dan anderen predikant, op zijn 31e, in Idsegahuizen en Piaam (1903-1910) en daarna in Suameer (1910-1923).
Ethische richting
Noordmans heeft zijn leven lang gestudeerd. In de beginjaren was hij verwant met de ethische theologie, een stroming in de kerk naast vrijzinnigen en confessionelen die er nadruk op legde dat de waarheid niet alleen een zaak is van het denken of van de confessie, maar van het hart en het innerlijke leven (ethos). De ethische richting legde nadruk op ‘het humane karakter van de christelijke waarheid’: door de inwoning van Gods Geest wordt de mens tot mens. Tegen deze achtergrond van de 19e eeuwse theologie onder invloed van Friedrich Schleiermacher zijn de werken van Noordmans uit de beginperiode te verklaren.
Openbaring
Maar hij is een beweeglijk denker. Het is met name de theologie van Karl Barth die hem kritisch maakt tegenover een al te menselijke vorm van religie. In toenemende mate, zo laat Blei zien in zijn boekje, raakt Noordmans onder de indruk van ‘het historische karakter van de christelijke waarheid’. Dat wil voor Noordmans zeggen dat het geloof ge-bonden is aan het gezag van de openbaring. Gods openbaring in de geschiedenis. De tonen die Noordmans bij Barth hoort (het is God zelf die gesproken heeft en spreekt), worden versterkt door zijn bestudering van Calvijn en Augusti-nus. Met de eerste leert hij de predestinatie verstaan als het hart van de kerk, met de tweede de algemene geldigheid of katholiciteit van het geloof. Ook met deze twee kerkvaders wil hij, staande in de gereformeerde traditie, theoloog van de openbaring zijn.
Groot en klein
‘God die om niet tot de mens komt’ acht Noordmans een hogere en gelukkiger greep dan alle ‘kleine religie’ waarin de menselijke rede, zede en moraal het voor het zeggen hebben. Hiertegenover stelt Noordmans dat de goddelijke waarheid onze redelijkheid stóórt. Autonomie is daarom voor hem niet langer het uitgangspunt, zoals in ethische kring geleerd werd. Wij geloven op gezag. ‘Wij kennen God niet, maar zijn van God gekend’. Dat is de nieuwe inzet. De accenten van persoonlijkheid, karakter en natuurlijke godskennis vervagen en verdwijnen daardoor. Hij ontwikkelt zich tot een theoloog die wil verwijlen bij het spreken van God zelf, de ‘grote religie’ en de predestinatie: bij Gods eigen werken, in Vader, Zoon en Geest.
Kerk en school
Noordmans vond dat de theologie bij haar kern moest blijven: meer bij ‘kruis en gericht’, bij het lijden en de weg van Christus, en minder bij ‘een overdaad aan schepping en humaniteit’. Het filosofische denken en de menselijke logica, door Noordmans bestempeld als ‘de school’, mogen niet heersen over de evangelieverkondiging en geloof op gezag: over ‘de kerk’. De school maakt van de theologie spoorzoeken naar God. De kerk volgt Hem in Zijn spreken. De preek acht Noordmans daarbij wezenlijk. Maar wat is preken eigenlijk? Het dogma (de regel van het geloof) waakt over de prediking, in de preek moet men ‘het dogma scheeftrekken’ vindt Noordmans, wil er werkelijk iets gezegd worden. Een preek moet concreet zijn en toegespitst op één punt. Wie uit voorzichtigheid alles tegelijk wil preken (het hele dogma), zegt niets.
Scheppen is scheiden
Begin 1923 verhuist het gezin naar het Gelderse Laren. Daar, in de Achterhoek, zou Noordmans beter aarden als predikant dan in Friesland, waar hij de nodige problemen op zijn weg vond, mede door toedoen van zijn stugge ka-rakter.
De kritische blik die Noordmans zich eigen maakt in de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw, ontleent hij aan Karl Barth en de ‘Zwitserse theologie’, maar heeft ook te maken zijn bestudering van Augustinus en zijn eigen inschat-ting van de ontwikkelingen in Duitsland. Dat ‘ascese’ nodig is, soberheid en nuchterheid, ‘de kerk niet bloeien kan op natuurlijke wortel’ en ‘de schepping buiten Jezus Christus enkel ontzetting voortbrengt’ zegt Noordmans niet zomaar. In zijn boek Herschepping van 1934 stelt hij dat de schepping door de zonde aangeraakt is, ja, dat ‘de val even ver gaat als de schepping’. Het Oude Testament laat volgens hem zien dat Gods scheppende handelen een scheidend handelen is. Scheppen is niet vormen of maken, maar scheiden. Zo, in de weg van zijn oordelen, baant God zich een weg door de geschiedenis heen, tot aan zijn oordeel ten zegen op Golgotha, waar Hij zelf in de val gaat staan.
Herschepping
In het Nieuwe Testament wordt bij de weg van Jezus Christus opnieuw gezegd ‘en zie, het was goed’. Blei hierover: bij het kruis wordt de ware schepping gevonden. Noordmans zelf noemt de schepping ‘een plek licht rondom het kruis’. Hier wordt de zondaar tot rechtvaardige, door het geloof, en scheidt de Geest de oude mens van de nieuwe. Scheppen is hier herscheppen: scheiden in optima forma. Gods Geest is geen verbeteraar of reparateur. Hij maakt alle dingen nieuw. Hij stuwt de geschiedenis en ons leven in de richting van de voleinding.
Ouderling
In de jaren 30 is Noordmans nauw betrokken bij pogingen om tot een nieuwe kerkorde te komen. Als voorman van Kerkopbouw pleit hij – in een situatie waarin het reglement van 1816 nog regeert – voor het teruggrijpen op een pres-byteriale kerkorde: voor eerherstel van de ouderling, een geestelijke kerkorde en herstel van de ambtelijke vergade-ring. Het juk van het reglement heeft lang genoeg gedrukt. Pas door de bezettingstijd kwamen de verschillende kam-pen pas tot elkaar.
Noordmans discussieert deze jaren ook diepgaand met prof. G. van der Leeuw. In de liturgische beweging ziet hij allerlei gevaren. Noordmans wil niet de hemel op aarde halen, maar pleit voor een liturgie die sober en echt is. De eredienst moet niet een mystiek schouwspel worden, waarin de incarnatie zich voortzet. Wij kunnen op geen enkele wijze over Gods tegenwoordigheid beschikken. Het is God zelf die in zijn Woord en sacrament tot óns komt. Zo houdt Noordmans over de hele linie, of het nu gaat om de schepping, de kerkorde of de liturgie, vast aan zijn uitgangspunt van ‘grote religie’: het zijn Gods eigen werken waarin wij delen.
Zondaar en bedelaar
De oorlogsjaren brachten hem en zijn gezin veel leed. Noordmans en zijn vrouw verloren een zoon, raakten hun huis kwijt en moesten bij anderen inwonen. Bovendien moest ds Noordmans tegen zijn zin verplicht met emeritaat. De tijd van schuilkelders, bombardementen, honger en granaatinslagen, deed bij hem meer dan ooit het besef opkomen dat het evangelie óók betrekking heeft op lichamelijke nood. Het brengt Noordmans tot een correctie van een eenzijdig geestelijke opvatting van het evangelie. Voor het tijdschrift In de Waagschaal, waaraan hij vanaf 1946 op verzoek van K.H. Miskotte bijdraagt, mediteert Noordmans over de gelijkenis van arme man en de rijke Lazarus. In deze rijpe, scherpe en soms onnavolgbare meditaties reikt zijn theologische geest tot grote hoogte. Hij ontdekt dat Lazarus ‘ge-looft met zijn zweren’ en dat ‘in het volle evangelie’ de bedelaar en de zondaar naast elkaar staan als het gelijke voorwerp van Gods barmhartigheid. Vragenderwijs stelt hij, radicaal diaconaal, dat de kerk altijd te veel tijd aan de zondaar en te weinig tijd aan de bedelaar heeft besteed.
Het begeleidende commentaar van Blei is ook hier aansprekend: we zien hoe de ervaring van de oorlog Noordmans’ interpretatie van de Bijbel kleurt. Het laat zien ‘dat de uitleg van de Bijbel, de toespitsing van de verkondiging, niet tijdloos is. Ze gaat altijd in op de actualiteit en wordt daardoor beïnvloed. In een bepaalde context lichten aspecten van het evangelie op die tevoren zó niet onderkend konden worden.’ In deze woorden spreekt behalve de biograaf van Noordmans zijn leerling.
Geest en gestalte
Nog negen jaar mediteert Noordmans na de oorlog, vanaf zijn 75e levensjaar en inmiddels woonachtig in Lunteren, voor In de Waagschaal. Daarin komt zijn kritische theologiseren tot een hoogtepunt, als hij meditatief accelereert, soms bijna als kunstenaar, die niet systematisch, maar eerder terloops en van opzij een blik slaat in de openbaring. Hoopvol schrijft hij ook in zijn boek over de Catechismus dat deze jaren verschijnt: God is veel meer de God van de toekomst dan van het verleden.
In zijn meditaties, later gebundeld onder de titel Geest en gestalte, vinden we dezelfde eschatologische strekking (gerichtheid op de toekomst). ‘Gestalte’ – legt Blei uit – staat bij Noordmans voor de bestaande werkelijkheid. De Geest slaat die werkelijkheid stuk en doorbréékt haar, naar een nieuwe gestalte, een nieuwe schepping toe. Dit verbrekende werk van de Geest, zegt Noordmans diep pastoraal, is zijn werkelijk scheppende werk. In de scheuren van de tijd liggen nieuwe vergezichten. De crisis en de nood – Noordmans verwijst hierbij in een brief ook naar de dood van zijn eigen zoon – zijn een doorgangsfase naar een nieuwe gestalte, naar de herschepping van ons leven en van deze wereld in het volle licht van Gods barmhartigheid.
In de Bijbel ziet hij het zo keer op keer gebeuren, bij Abraham, Mozes, Saul en David. Het zijn gestalten die ‘door de verbreking heen moeten’. Hetzelfde geldt van Jezus, Gods gestalte. De Geest vertolkt zijn gestalte, die óók door de verbreking heengaat en eer noch luister kent. Totdat de Geest ons de heerlijkheid van zijn verbroken gestalte open-baart.
Gids
‘Kleuren zijn de daden van het licht dat breekt’, schreef Martinus Nijhoff. Deze dichtregel vat de hoopvolle kruistheologie van de Friese dominee O. Noordmans misschien goed samen. Het is te wensen dat zijn werk nog lange tijd bestudeerd zal worden en mee zal gaan, al was het maar als anker en dieplood. Voor wie nader kennis met Noordmans wil maken, biedt de inleiding van Karel Blei een welkome en betrouwbare gids.
Teunard van der Linden
N.a.v. Karel Blei, Noordmans, Kok Kampen 2010
Auteur is predikant van de Protestantse Gemeente te Bloemendaal-Overveen en oud-redactielied.