Het Jeruzalem van Europa
HET JERUZALEM VAN EUROPA
De Amsterdamse theoloog Rudolf Boon, emeritus hoogleraar liturgiek aan de Vrije Universiteit van Amsterdam, heeft vele publicaties op zijn naam staan. In de jaren dat hij de hervormde gemeente van Landsmeer als predikant diende (1955-1984) zette hij zich in het voorjaar aan het schrijven om aan het eind van de zomer weer een nieuw boek te laten verschijnen. Deze boeken betreffen vooral thema’s uit de geschiedenis van het Jodendom, de joodse wortels van de liturgie en de joods-christelijke draagvlakken met de antieke en Europese cultuur. Nu, op hoge leeftijd gekomen (1920), heeft hij zijn lezerspubliek verrast met een boek waarin hij al zijn bronnen zichtbaar maakt en zijn zienswijzen in de vorm van een summa theologica samenvat.
In dit boek laat Boon vele bekende maar ook minder bekende filosofen en theologen uit vooral Frankrijk en Engeland de revue passeren. Het aardige is, dat hij deze auteurs niet alleen citeert maar veelal ook een leerzaam en boeiend encyclopedisch overzicht van hun gedachtegoed schetst. Op deze manier kom je er goed achter waar het in de geschiedenis van de Europese beschaving om gaat. Om te beginnen grijpt hij terug naar wortels van de antieke cultuur van Athene, Alexandrië, Rome en Jeruzalem. Wijsgeren, dichters en profeten uit de oudheid ziet Boon als de bakermaat van de Europese cultuur. Maar om de werking van deze veelvoudige cultuur inzichtelijk te maken, laat hij dit geheel van culturele, sociale en technologische ontwikkelingen in verschillende componenten uiteenvallen om ze daarna weer bijeen te voegen om te laten zien hoe deze verschillende stromingen door de eeuwen heen op elkaar hebben ingewerkt. Om de intrinsieke waarde van de cultuur te bepalen, peilt Boon eerst de betekenis van de component Jeruzalem, die hij ziet als draagvlak van de hele cultuur waarop al haar verschijningsvormen zich hebben ontvouwd. Als sprekend voorbeeld van deze joodse openheid noemt hij de filosoof Philo die zich ontvankelijk toonde voor de wijsgerige betekenis van de omringende volken en heel de antieke wereld op het wezen van Israël wist te betrekken. In het voetspoor van Philo, ziet Boon vervolgens de christelijke theologen van de eerste eeuwen, om te beginnen Origenes en vervolgens de Cappadocische kerkvaders inclusief Augustinus aan de slag gaan om de antieke filosofie bruikbaar te maken voor de opbouw van een christelijke cultuur en deze te integreren in hun theologie.
Dit proces zet zich voort tot in de middeleeuwen, met een blijvende invloed van Zuid-Franse joodse en Iberisch-islamitische gedachtestromen en een nieuwe en gezuiverde inbreng van de antieke culturele erfenis van de Renaissance. Boon toont vervolgens aan dat deze ontwikkelingen ononderbroken doorgaan tot in de tijd van de Hervorming. De Hervorming is in zoverre een keerpunt in de Europese beschavingsgeschiedenis dat de maatschappelijke, wetenschappelijke en kerkelijke cultuur in landen als Engeland, Noord-Amerika en Nederland steeds meer oudtestamentische trekken gaat vertonen. De Verlichting als intellectuele beweging binnen de Europese cultuur doet daar niets aan af. Deze beweging, zoals blijkt uit de geschriften van Robert Boyle, natuuronderzoeker van groot formaat en grondlegger van de moderne scheikunde, is geen strijd met de religie maar leidde op basis van schriftelijk en rabbinaal onderzoek ‘tot een hernieuwde godservaring, die een mystiek hoogtepunt zou bereiken in lofprijzing en aanbidding van de Schepper.’ (88) Zo vormden de filosofen en in hun voetspoor vele theologen de spil van het intellectuele debat. Dit debat voerde niet, zoals veelal beweerd wordt (zie Charles Taylor in A Secular Age) tot een secularistisch levensbesef. In tegendeel, uit hun geschriften blijkt dat zij de ‘heilsgeschiedenis van de Bijbel zich daadwerkelijk zagen voltrekken in het leven van alledag, onder gewone mensen.’(120) Bovendien heeft de hervorming geleid tot een verinnerlijking van het geloofsleven. De vitale kracht van de verlichting bleek ook uit het geestelijk-zedelijk opbouwwerk van Wesleys Methodist Movement en de activiteiten van de Hernhutters en de Jezuïeten.
Boon draagt het erfgoed van de Verlichting dus een warm hart toe. Maar hij laat ook zien hoe juist de radicale verlichting uit de 18e eeuw van een Goethe en Schiller er op uit was de samenleving zonder joodse en christelijke inbreng in te richten. Hij vindt dat hiermee ‘alles wat herinnerde aan Jeruzalem’ uit de intellectuele cultuur werd verbannen en dat met het wegvallen van het geloof in de Schepper er slechts een universum over bleef waarin alles mechanisch en rationeel uiteengerafeld was. Dat de voorzienigheid hoe langer hoe meer achter de horizon ging verdwijnen, was een gevolg van het feit dat de ‘lumières rond de stamtafel van Voltaire’ zich er op toe gingen leggen de herkomst en het wezen van het jodendom als volstrekt minderwaardig voor te stellen. Het anti-joods racisme sijpelde ook het christendom binnen. De “catechese der verguizing” leidde tot een voortgaand proces van “ontjoodsing”, en in leer en prediking sluimerde een stille haatcampagne tegen alles wat met het Jodendom te maken heeft. En, zo stelt Boon, met de ondergang van het Europese jodendom (Auschwitz) werd alles wat wij aan Jeruzalem te danken hebben, uitgeroeid, daarmee de bodem onder de beschaving weggeslagen en de menselijkheid tot in de kern bedreigd (vgl. 191). ‘De vervreemding van de natuur grijnst ons aan in een immer voorschrijdende milieuverloedering, een verval van de ethiek en een door commercie opgezweept wetenschapsbedrijf zonder wijsgerige – laat staan theologische – bezinning.’(234)
Enig soelaas verwacht de auteur wanneer we binnen de Europese cultuur beginnen met het oor te luisteren te leggen bij een moderniteit waarin de vooronderstellingen van moderniteit kritisch worden gewogen en een uitweg wordt gezocht naar nieuwe samelevingsbeseffen. Maar om opnieuw de ethische grondbeginselen op het spoor te komen, zullen we de “noachitische geboden” in acht moeten nemen en de beginselen van profeten en apostelen moeten hanteren om aan het leven op aarde toekomst te geven. Volgens Boon liggen in synagoge en kerk geestelijk-zedelijke goederen klaar om positieve krachten in de gemeenschap op gang te brengen. Maar hij werkt dit ideaal niet verder uit. Hij trekt slechts enkele houtskoollijnen om aan te geven hoe de verlichtingswaarden kunnen helpen een nieuw draagvlak te vinden voor de westerse cultuur. Maar zijn hele schets van invloeden, gedachten, feiten en ontwikkelingen die Europa hebben gemaakt tot wat zij nu is en morgen weer zou kunnen worden, zijn boeiend genoeg om nader uit te werken. Een vertaling in het Engels en/of Frans zouden kunnen helpen de Europese denkwereld bij een dergelijk bezinningsproces te betrekken. Het verdient overigens aanbeveling een dergelijke uitgave van een index van personen en trefwoorden, en een literatuurlijst te voorzien. Ook in een mogelijk 2e Nederlandse druk mogen deze overzichten niet ontbreken;
Jaap van Slageren
Pof. Dr. Rudolf Boon, Ons cultureel draagvlak. Wat is er mee gebeurd? Soesterberg, 2008.