Geweld als godsdienstig probleem?

logo-idW-oud

 

GEWELD ALS GODSDIENSTIG PROBLEEM?

In dit artikel zal ik de stelling verdedigen dat het onmogelijk is te beweren dat godsdiensten in principe geweldloos zijn en dat het geweld dat in naam van godsdiensten wordt gepleegd berust op een fout gebruik van die godsdienst.

Na de aanslagen op 11 september 2001 is het thema van het religieuze geweld sterk onder de aandacht gekomen van Westerse media. De rol van de godsdiensten, met name die van de islam, leek overduidelijk. De aanslagen op de Twin Towers en op het Pentagon waren immers geïnspireerd door ‘de’ islam. Godsdienstige overwegingen hadden deze mensen ertoe aangezet om deze gruwelijke aanslagen te plegen. Vervolgens werd beweerd dat vanwege grote migrantenstromen de Islam alleen maar aan kracht zou toenemen en uiteindelijk wel eens de democratische rechtstaat met democratische middelen te gronde zou kunnen richten. De islam werd beoordeeld aan de hand van haar meest radicale uitspattingen en ook ‘het’ evangelicale christendom kreeg, vooral in de Verenigde Staten, veel aandacht van media. Maar veel kerken en moskeeën hielden zich stil. Zodoende hadden media haast de vrije hand in het interpreteren van het gewelddadige gehalte van de islam en van andere godsdiensten. 11 september 2001 was een blauwdruk voor een toekomstig scenario, zo deden media vermoeden. De angst deed haar intrede en handige politici gebruikten juist deze angst om macht naar zich toe te trekken.

De film ‘Fitnah’ van Geert Wilders is hiervan een product. De film combineert beelden van geweld met teksten uit de Koran. De argumentatie lijkt als volgt te zijn: kijk nou hoe religieuze teksten leiden tot terreur. Zie nu hoezeer levensbronnen die vreemd zijn aan ‘de’ Westerse levensbeschouwing, ‘onze’ cultuur kapot maken. De film was eclectisch en weinig subtiel. Het islamofobe karakter ervan was dermate pregnant aanwezig dat de film amper serieus werd genomen en absoluut niet het beoogde effect had.

Maar op een ander niveau heeft Wilders een punt waaraan vaak voorbij wordt gegaan: dit punt is het probleem van de ander of de andersgelovige in religieuze tradities. Deze ander is niet alleen een probleem in religieuze teksten van de Islam, maar ook in die van het jodendom en christendom. De andersgelovige is niet alleen een objectieve weerspraak voor de eigen godsdienst, maar wordt tevens beschouwd als een concrete bedreiging voor de zuiverheid van de eigen gemeenschap. Deze ander dient daarom te worden vermeden of bekeerd. Hij lijkt welhaast besmettelijk te zijn. Aan de andere kant kan overigens ook niet worden beweerd dat de vreemdeling alleen negatief wordt beschouwd. Zowel in de Islam als in het Jodendom bevinden zich tradities waarbij de vreemdeling een uitzonderlijke plaats inneemt. Beide tradities, die waarin de ander moet worden vermeden als de pest, dient te worden bekeerd of gedood, en die waarin de ander moet worden verwelkomd als eregast, zijn aanwezig in de monotheïstisch schrifttradities.

Voor zover ‘de ander’ voor haast alle godsdiensten, maar ook voor haast alle ideologieën, een probleem vormt, is Wilders’ film ‘waar’, maar dan niet alleen voor de Islam. De film Schisma liet dan ook als reactie op Wilders’ film zien hoe teksten uit de bijbel pasten in de legitimering van gewelddadige (Westerse) activiteiten. Daarnaast zou je ook een film kunnen maken over hoe juist allerhande Verlichtingsideologieën hebben geleid tot weergaloos en vaak categorisch geweld tegen andersdenkenden en anderslevenden. Aangezien geweld dus niet kan worden gereserveerd voor ‘de Islam’ of voor ‘de godsdienst’ alleen, maar veel breder als fenomeen verschijnt ten gevolge van allerhande overtuigingen en levensbeschouwingen kan eigenlijk wel worden gesteld dat niet zozeer de godsdienst of de ideologie het probleem vormt maar veeleer de overtuiging of mening van groepen mensen die krachtens hun traditie geen ruimte laten voor andere overtuigingen of meningen.

In deze context is de stelling dat niet de godsdienst het probleem is maar het verkeerde gebruik van die godsdienst uitermate curieus. De stelling veronderstelt namelijk dat er zoiets bestaat als een zuivere godsdienst die geheel vanuit zichzelf criteria heeft ontwikkeld voor wat wel en wat geen goede interpretatie van de traditie is. Maar bestaat godsdienst niet juist uit navolging? Bestaat een godsdienst niet juist uit een gemeenschappelijke referentie aan teksten, ervaringen en geschiedenissen die van betekenis worden geacht voor de manier van leven? Met andere woorden: is godsdienst werkelijk meer dan interpretatie? De stelling dat niet de godsdienst maar haar gebruik (als misbruik) het probleem vormt impliceert dat niet de godsdienst maar de mensen het probleem zijn. Echter, zonder deze mensen is er geen godsdienst. Een ware, zuivere godsdienst is waar en zuiver omdat mensen dat geloven en als zodanig aan hun religieuze inspiratiebronnen refereren. De stelling zou anders moeten luiden om correct te zijn, namelijk: krachtens de traditie van de overgrote meerderheid van de godsdienst is het aanwenden van religieuze teksten om het eigen geweld te legitimeren verwerpelijk. Op deze wijze is godsdienst nergens gekoppeld aan zuiverheid of waarheid, maar aan interpretatie.

Nu de stelling grotendeels is gecorrigeerd en tevens is geconstateerd dat we met meningen en interpretaties te maken hebben en niet met zuivere gestalten van openbaring, dient de volgende vraag te worden gesteld en beantwoord: is er wel zoiets als geweld dat, of terreur die louter en alleen door godsdienstige motieven wordt voortgebracht en gelegitimeerd? Het antwoord op deze vraag is eenvoudig: nee. Zo complex als dat de mens is, zo complex zijn de motieven die hem of haar aanzetten tot het plegen van geweld. De godsdienst kan wel een affirmatieve context vormen waardoor de sociaal-psychologische motieven om geweld te plegen tegen de ander worden gekanaliseerd, taal gegeven en soms ook object: deze besmettelijke ander, deze onbekeerde heiden, deze Amerikaan, deze islamiet etc. is degene die onze ellende behartigt en dient te worden bestreden. Maar ook wanneer de godsdienst het object van agressie levert, kun je nog niet spreken van zuiver godsdienstig geweld. Andere factoren, (economische positie, culturele identiteit, sociale geschiedenis, nationaliteit en etniciteit) zijn minstens even belangrijk. Geweldpleging bestaat vaak uit een cluster van dergelijke factoren waarbij één aspect de ‘trigger’ vormt, terwijl andere factoren een minstens even grote rol spelen. Het etnische conflict op de Balkan was ook een religieus en economisch conflict; het religieuze conflict in Pakistan heeft een historische, economische en etnische kant; de aanslag op 11 september 2001 heeft naast een religieuze, ook een culturele, economische en politieke oorzaak.
                                          * * 
                                           *
Alhoewel geweldpleging dus meestal wordt veroorzaakt door een cluster van factoren, kun je, even voorbijgaande aan deze factoren, nog dieper graven naar de oorzaken van geweld en deze zoeken in sociaal-psychologische motieven als angst, haat, liefde, veiligheid, identiteit, euforie, kick of macht. Deze motieven kunnen onder bepaalde omstandigheden, in een zekere context, leiden tot geweldpleging. De context waarin zij verkeren is altijd economisch, sociaal, etnisch, religieus etc. Andersom bestaan economie, godsdienst, cultuur, herinnering etc. uit een cluster van dergelijke sociaal-psychologische motieven, waaraan beelden, teksten, herinneringen, gewoonten en rituelen worden toegevoegd. Zo kan algemeen menselijke angst voor het verlies van het eigen leven of voor dat van geliefden worden ingevuld door historisch gegenereerde vijandbeelden die levend worden gehouden in een cultuur of godsdienst. De cultuur of godsdienst biedt dan objecten aan waardoor de angst waaraan men lijkt te zijn overgeleverd (gevoel van onmacht die bijvoorbeeld weer het gevolg kan zijn van een economische crisis) wordt omgezet in haat. Het object hoeft niet samen te vallen met degenen die in het verleden een bedreiging vormden of met degenen die in de religieuze tekst worden bedoeld, maar dit object dient deze vijand wel te representeren. Dit object is de besmettelijke ander die als probleem of bedreiging wordt ervaren in haast alle religieuze tradities. Het is de ander bovendien, die in de verbeelding van de agressor slechts als karikatuur bestaat en iedere keer weer opnieuw wordt vermoord wanneer de agressor denkt toe te moeten slaan. Deze ander is bovendien degene die door de cultuur of godsdienst wordt beticht van agressie, geweld en een buitengewoon kwade wil.

De godsdienst als geheel is dus niet zozeer het probleem, maar de beelden van de besmettelijke of agressieve ander die een godsdienstige traditie in een bepaalde context kan voorbrengen. En wellicht zijn ook die beelden nog niet eens zo problematisch, maar veeleer de manier waarop met deze beelden wordt omgegaan en hoe deze worden gebruikt om hetgeen algemeen menselijk is te kanaliseren tot gewelddadig gedrag. Zo zei een oudere man op Ambon dat hij moslims doodde ‘voor onze lieve Jezus’. Het beeld dat deze man gebruikte als legitimering voor, en als troost bij zijn gewelddaden, is niet een ‘verkeerd’ gebruik van Jezus. Alsof het juiste gebruik voorhanden zou zijn. Deze man gebruikte het beeld van een lijdende Jezus die aan het kruis stierf omdat moslims hem daaraan hadden gespijkerd. Deze interpretatie is een christelijke; de man is een christen. Het is onjuist te beweren dat de interpretatie van deze man ingaat tegen de vredelievende intenties van de zuivere christelijke godsdienst. Wel mag worden beweerd dat deze man een gevaarlijke interpretatie heeft van de lijdende Jezus, die vervolgens vanuit zijn specifieke cultuur, geschiedenis en maatschappelijke positie dient te worden begrepen, evenals mijn interpretatie van de lijdende Jezus, namelijk dat Jezus juist mijn gewelddadigheid toont, dient te worden begrepen tegen de achtergrond van mijn specifieke cultuur, geschiedenis en (veilige) maatschappelijke positie. Beiden volgen wij Jezus en staan zo naast elkaar zonder dat de een een concept van zuiver christendom in handen houdt. En toch verschillen onze perspectieven, juist omdat liefde en haat, angst en vrede in onze verschillende contexten een verschillend gebruik maken van de beelden die onze gemeenschappelijke godsdienst aanbiedt. Het is een taak voor de verkondiging en (dus) voor de theologie om deze verschillen in navolging ter sprake te brengen en zo de contextbepaaldheid van godsdienst überhaupt te laten zien. Het gaat immers niet om het poneren of verdedigen van een zuiver, geweldloos christendom of een zuivere, geweldloze islam, maar om het communiceren van de manier waarop bij de godsdienstige traditie wordt aangesloten en welke sociaal-psychologische factoren hierbij van belang zijn.

Lucien van Liere