Magritte en de (r)evolutie van de schilderkunst

logo-idW-oud

 

MAGRITTE EN DE (R)EVOLUTIE VAN DE SCHILDERKUNST

Noem hem een prediker met het penseel: de Belgische schilder René Magritte. In Brussel opent een nieuw Magritte Museum volgend jaar zijn deuren voor een internationaal publiek en Magritte wordt gerekend tot de invloedrijkste schilders van de 20e eeuw. Wat stond hem voor ogen?

Magritte is een schilder met een filosofisch temperament. Als surrealist en utopist zet hij vraagtekens bij de gemeenplaatsen van zijn tijd. Hij wil meer. Meer dan de tevredenheid van de bourgeois. Magritte wil de paradox van het bestaan onthullen en in zijn schilderkunst het irrationele en absurde integreren. Daarbij zoekt hij, met andere surrealistische schilders zoals Picasso, de grenzen op van droom en werkelijkheid, bewust en onbewust. De voorstellingen van Magritte zijn onwerkelijk, maar bevatten werkelijke elementen. Hij modificeert de ons bekende wereld en creëert als avant-garde–schilder een eigen werkelijkheid: een meta-realiteit die onze kennis van de tastbare wereld overstijgt.

Voor Magritte bestaat de functie van de schilderkunst niet in illustratie, expressie of reproductie, de klassieke doelstellingen van de schilderkunst. Hij zoekt het poëtische idee en naar een presentatie van ‘het mysterie der dingen’. Wij moeten niet naar de dingen kijken met de vraag wat ze betekenen, maar de dingen zèlf zien. Magritte wil de objecten die hij schildert bevrijden van stereotype vragen naar betekenis en uitleg, het leggen van causale verbanden, vragen naar het nut, etc. Als provocerend schilder zet hij vraagtekens bij de conventie. Hij zoekt de verrassing en het onverwachte en zet (zoals op een foto uit 1960) een tuba omgekeerd op zijn hoofd. Daarmee wil hij het conflict laten voelen tussen functie en wezen, realiteit en illusie: door bewuste dissociatie. Hij schildert ook brandende tuba’s, hoewel dat misschien onze laatste associatie met een tuba is: dat hij kan branden (anders dan in het hart van de muzikant).

Magritte verzet zich tegen een functionele wereld en tegen het utiliteitsdenken van een kapitalistische maatschappij. Als nadenkend schilder zet hij in op bewuste desoriëntatie, bewuste contradictie en bewuste incongruentie. Het onvoorspelbare is voor hem méér waar dan het natuurlijke en het causale, het irrationele authentieker dan het redelijke. Coïncidentie is voor hem de matrix van de bestaande wereld. Op die matrix stoelt hij zijn schilderkunst, waarin toevallige associatie een belangrijke rol speelt.

Magritte is niet de eerste die aandacht vraagt voor de absurditeit van het bestaan, dat wil zeggen voor de ambivalenties, innerlijke conflicten en ambiguïteit van de werkelijkheid. De Italiaanse schilder Giorgio de Chirico schildert tussen 1912 en 1917 al in surrealistische stijl, voordat in 1924 de beweging van het surrealisme ontstaat, die ook schrijvers, musici, dansers, uitgevers etc. telt. De Chirico hanteert al de typische collagestijl van de surrealisten en combineert op zijn doeken de vreemdste voorwerpen. Zijn verzet tegen de banale werkelijkheid en metafysische stijl van schilderen zijn van beslissende invloed op Magrittes vroege ontwikkeling in de jaren 1925 -1930.

Van invloed op de surrealisten zijn ook ‘De liederen van Maldoror’, afkomstig van de Comte de Lautréamont, de in 1864 geboren zoon van een onderofficier op het Franse consulaat in Montevideo, Uruguay, die reeds op 24-jarige leeftijd sterft, nadat hij onder pseudoniem prozagedichten geschreven heeft die een fundamentele absurditeit ademen. De bewuste vervreemding in zijn werk is precies het wapen van de surrealisten met hun passie voor het irrationele en absurde. Zij verheerlijken de geest van perversiteit – om de waarheid boven tafel te krijgen, dat wil zeggen: tégen het dualisme van de Westerse traditie met zijn dichotomie van rationeel en irrationeel, bewust en onbewust, werkelijkheid en schijn, hoog en laag, subliem en misdadig. De surrealisten vragen erkenning voor de contradictie van het bestaan. Beter gezegd: voor de eenheid van de schijnbare tegenstrijdigheden in het leven. Zij verdedigen en verheerlijken de paradox en de predispositie van de menselijke geest tot het kwade en absurde.

Een andere favoriet is voor hen, ook voor Magritte, Fantômas: de perfecte misdadiger uit een populaire detectiveserie die in 1912 start en associaties heeft met de stomme film. Fantômas vat misdaad op als een sport waarin je kunt uitblinken (vgl. de films van The Godfather) en duikt overal in Parijs op als een mysterie. Hij gaat in tegen het conformisme, tegen het bourgeois systeem en tegen het bevoegde gezag, dat – zoals ook Freud ondervond – de bevrijding van elementaire instinctieve krachten in de mens onderdrukt. Maldoror en Fantômas zijn voor de surrealisten helden van de destructie; van de de-constructie zouden wij vandaag zeggen met het vocabulaire van de postmoderne filosofie. De surrealisten bevragen en ontleden de hun omringende wereld op zijn hypocrisie, waarbij zij een antropologie hanteren, die opvallend overeenkomt met de Heidelbergse Catechismus.

Magritte neemt in navolging van De Chirico niet langer genoegen met een schilderkunst die op reproductie is gericht. Hegel noemde het kopiëren van de werkelijkheid al een oppervlakkig tijdverdrijf. Magritte denkt er net zo over. De poëzie en de schilderkunst moeten de werkelijkheid veranderen. Daarom schildert hij ‘dromen die wakker willen schudden’, die schokkeren en confronteren. De opkomst van de fotografie heeft de functie van de klassieke schilderkunst – het scheppen van gelijkenis – al helemaal achterhaald.

Magritte wil laten zien dat het realisme: de voor vanzelfsprekend aangenomen overeenkomst of identiteit tussen een object (a) en zijn afbeelding (b) een illusie is. Het reële object is iets anders dan zijn geschilderde illusie. A is geen b. De werkelijkheid is driedimensionaal, het canvas tweedimensionaal. Magritte weet dat de dikte van een geschilderde sigaar een mentale associatie is en dat je de pijp op het doek niet kunt roken. De schilderkunst is nooit een ‘venster van de werkelijkheid’ geweest! Het perspectief dat de Renaissance ontdekte biedt niet meer dan illusoire diepte. Daarmee speelt Magritte voortdurend. Hij komt in zijn dialectische schilderkunst en met zijn fascinerende trompe-l’oeils tot een omkering van de oude realistische illusie. Zo schildert hij stillevens, waarbij de afgebeelde voorwerpen op een ingelijst schildersdoek staan.

De schilderijen van Magritte nodigen uit tot ‘een tweede blik’ en tot ‘meta-fysische’ kennis. Ze laten de kracht van de illusie zien, die zich opdringt als evidentie, maar illusie blijft. ‘Binnen’ kan bij Magritte daarom tegelijk ‘buiten’ zijn, voorgrond achtergrond, enzovoort. Hij zoekt naar ‘toevallige openbaring’ die ontstaat als de willekeurige objecten op zijn schilderingen elkaar in stilte toefluisteren en de expressie worden van een poëtisch idee.

In zijn tweede periode als schilder (vanaf 1930, terug in Brussel) zoekt hij opzettelijk naar verborgen affiniteiten tussen de objecten die hij schildert. Zo schildert hij een glas water bovenop een paraplu, een paar schoenen die eindigen in twee voeten en landschappen die deels bestaan uit een landschapsschilderij. Hij zoekt nu – anders dan De Chirico – bewust de contradictie op, in een soort hegeliaanse dialectiek vol conceptuele paradoxen. De voorstellingen kloppen niet, maar toch is er verband. In vliegende rotsblokken en levensgrote appels zoekt het utopische idee zijn weg. Magritte wil er de dogmatische kijk op de werkelijkheid (rotsen staan vast, appels kun je in je hand houden) mee verstoren.

Zijn revolutie van de schilderkunst, die de aandacht op de acte van de beeldvorming richt en de mentale processen die daarbij spelen, vindt een parallel in de ontdekkingen van Einstein, die een einde maakte aan het mechanische wereldbeeld en het causaliteitsdenken van Newton. De revolutie in de natuurwetenschap leerde dat wij leven in een dynamisch en oneindig universum, waarin de natuurwet berust op waarschijnlijkheid. Precies zo schildert Magritte: de dingen staan niet voor eeuwig en altijd vast. De dingen hebben hun geheim. Hun eigen geheim. Daarom schildert hij paardenbellen (een functioneler object is niet denkbaar) als zelfstandig voorwerp in vele variaties. Daarmee wil hij de aandacht vestigen op het geheim en de eigen werkelijkheid van het object.

Parallel met Magritte is ook de taaltheorie van Wittgenstein, die leerde dat men met het memoriseren van de namen van de schaakstukken nog niet leert schaken. Met de taal en de betekenis van taal kun je alle kanten op, tenzij er duidelijke criteria worden aangegeven en de woorden een context hebben waarin hun betekenis duidelijk is. De taal zelf bevat geen waarheid of werkelijkheid. Op het woord ‘stoel’ kun je niet zitten en het woord ‘hond’ bijt niet. Zo is ook Magritte met de taal bezig. Taal berust op conventie, op een gecodeerd systeem van gelijkenissen. De relatie tussen woord en object blijft willekeurig.

Dat laat hij in zijn kaligrammen of woordschilderingen zien, waarvan de bekendste het beroemde schilderij van de pijp is met het onderschrift: ‘dit is geen pijp’. De schilderkunst van Magritte raakt aan conceptuele en semantische problemen. Sterker: zij is er de uitdrukking van. Magritte schildert als filosoof. De schijnbaar vanzelfsprekende logica ‘dit is een pijp’ is discutabel, want een geschilderde pijp zul je nooit kunnen roken. Om de pijn van de discrepantie tussen ‘wezen’ en ‘voorkomen’ te vergroten, schildert Magritte ook nog een versie met een pijp waar rook uit kringelt. Hij wil laten zien dat representatie een complex gebeuren is, dat niet buiten de menselijke geest om gaat en alleen ‘werkt’ binnen een geclassificeerd systeem van taaluitingen.

Zo komt Magritte op voor de vrijheid van het object en voor de vrijheid van de waarneming, tegen hun vanzelfsprekende knechting door de gewoonte in. Zijn schilderkunst roept op tot respect voor het geheim van de ons omringende werkelijkheid, tegen alle numerieke en materialistische heerszucht en hebzucht van de (westerse) mens in. De dingen hebben hun geheim. We moeten niet naar ze kijken met de intentie hun nut of betekenis te vangen. We moeten leren zien met nieuwe ogen! De kunst van Magritte is geen kunst om je comfortabel bij te voelen. Wie bevestiging zoekt, moet niet bij Magritte zijn. Magritte is een subversief schilder die de conventie doorbreekt, bij tijd en wijle met de allure van een oudtestamentisch profeet. Zijn schilderkunst is paradoxaal. Hij gaat in op de absurditeit van het leven en de paradox van het bestaan waarmee hij zich wil verzoenen. Maar op de bodem van zijn kafkaëske beeldtaal en eigenzinnige poëtica ligt een tere liefde tot het leven. Zijn schilderkunst wil onze perceptie van de wereld veranderen. We hoeven niet jaloers te zijn op de metafysische eenzaamheid van zijn man met de bolhoed, Magrittes ‘Elckerlijc’, die wij op zijn schilderijen vrijwel alleen op de rug zien. Maar sub specie contrario of wel in de spiegel van het tegendeel (Luthers interpretatie van de kribbe) heeft de bizarre schilderkunst van Magritte de potentie de macht van de gewoonte in Frage zu stellen en respect voor het leven bij te brengen. Daarin is hij een prediker met het penseel.

T.G. van der Linden

Bron: Suzi Gablik, Magritte, London Thames and Hudson 20033 (1970).