Prediker 1 Vanitas…

logo-idW-oud

 

Prediker 1 VANITAS…

Het vrome slot van Prediker om ‘God te vrezen en zijn geboden te volgen’ (12:13), heeft niet weinig geholpen het in de canon op te nemen. De inzet is heel wat minder vroom, en zelfs somber. Alsof Salomo ‘de zoon van David’ (1:1) als in een drama van Shakespeare uit zijn graf is opgestaan, en gehuld in een mantel van stoïsche gelatenheid de goegemeente (qahal) toeroept: ‘IJdelheid der ijdelheden, het is al ijdelheid’! ‘Lucht en leegte, het is allemaal leegte’! Niemand ontkomt aan de vergankelijkheid. De aarde is een rad, de zon trekt iedere dag dezelfde baan en de mensen tobben en zwoegen, komen en gaan, in een eeuwige kringloop. ‘Alles is vermoeiend, zozeer dat er geen woorden voor zijn’ (1:8).

Waar komt de gelatenheid van Prediker vandaan? Van Qohèlèt, een ambtsnaam nota bene. De qohelet was de man die de qahal, de volksvergadering, bijeenriep en tot of namens de gemeente sprak. Als dat zo is, is een hele gemeenschap in nood. Dat klopt. Prediker stamt uit een periode waarin Juda tot een vazalstaat gemaakt was van Egypte. Als dan Salomo uit zijn graf opstaat, koning op de toppen van de dynastie van David – is het beeld inderdaad niet vrolijk. Onderdrukking leidt tot gelatenheid. Zo begrijpen we hoe Elie Wiesel, jood in de verdrukking en qohelet van de 20e eeuw, zijn memoires titelde: deel I ‘Alle rivieren stromen naar de zee’; deel II ‘En de zee wordt niet vol’. Twee citaten ontleend aan Prediker.

Er schuilt een bepaald soort troost in dat iemand als Prediker eens hardop zegt dat alles lucht en leegte is. Gelatenheid is voor hem een deugd. Dat zeiden sommige filosofenscholen in die tijd ook, met name de Stoïcijnen. Het bijbelboek Prediker draagt de sporen van de Hellenistische cultuur waarin het ontstaan is, zoals wij allemaal de invloed van de tijdgeest ondergaan. Dit maakt Prediker niet minder, maar echter. ‘Eindelijk een prediker, die niet préékt’ hoor ik iemand verzuchten. Heidegger en vele romanciers en filosofen ná Prediker hebben dezelfde zinloosheid onder woorden gebracht. Hetzelfde lijden aan het leven.

Volgens Von Rad staat de gestalte van Prediker aan ‘de uiterste rand van JHWH-geloof’. Aan de zijlijn dus. Niet in de centrum, maar bijna in de coulissen, terzijde. Dat maakt hem voor mij sympathiek. Wat zich aan de rand ophoudt, is vaak wel zo interessant. Prediker was zijn tijd misschien wel vooruit. Vanitas – ijdelheid der ijdelheden! Deze stem heeft sindsdien geklonken. Zelfs in de rijke 17e eeuw treffen we overal dit motief aan. Nu eens in de vorm van een schedel, dan in een verwelkte bos tulpen of uitgewaaide kaars. In tal van allegorische voorstellingen herinneren de schilders van de 17e eeuw aan de tijdelijkheid van het leven, aan de vergankelijkheid van alle schoonheid, rijkdom en wijsheid, en daarmee aan de stem van Prediker.

Prediker spreekt ook voor de qohelets van de 21e eeuw, als voorspreker van hún volk, in Dafur, Soedan, Afghanistan. We kunnen de stem van Prediker met al ons idealisme niet wegdrukken. Er gaat een zucht van vergankelijkheid door de wereld. En vluchtig is ons leven, als een damp. Lucebert sprak van ‘het besef een broodkruimel te zijn aan de rok van het universum.’ Maar al is het leven breekbaar, als je in je loofhutje zit met Soekot en je leest met elkaar Prediker, is er ook het feest van de herkenning. Zoals Soekot het feest is van het fragiele bestaan in de woestijn, dat niettemin onder Gods bescherming staat, is Prediker het boek van het fragiele bestaan, waarin de mens zich toch telkens weer mag verheugen, over het goede dat God geeft.

Miskotte merkt op dat Prediker zucht omdat hij weet dat de wereld van God is. ‘Hij kon nog minder met de wereld overweg dan de Grieken, want hij geloofde.’ Zo ziet Miskotte ook, in een hoge vlucht, de schaduw van het kruis op Prediker vallen. In deze context zegt hij: ‘men kan niet in God geloven zonder innerlijk te lijden onder de dienstbaarheid en vergankelijkheid der dingen.’ Over onze wereld valt de schaduw van het kruis. Van het lijden, de pijn, de dood. ‘Maar ziende het kruis daagt het vertrouwen, dat het zinloze niet tevergeefs is. Dat er een bestand is buiten onszelf.’

Wij kunnen God niet begrijpen. Totdat we begrijpen, dat Hij ons begrijpt.

T.G. van der Linden