Kan het anders? – God in alledag: het denkproject van Kune Biezeveld

logo-idW-oud

 

KAN HET ANDERS? God in alledag: het denkproject van Kune Biezeveld

 

Aan Akke van der Kooi werd de volgende vraag voorgelegd: ‘Op welke manier schept Kune Biezeveld ruimte voor een geloofstraditie waarin vrouwen zich kunnen bewegen?’ Onderstaande bijdrage is een lichte bewerking van het antwoord op die vraag in de vorm van een wandeling door het boek, die attent wil maken op de vernieuwing die Kune Biezeveld zocht in theologie en spiritualiteit

Vertrekpunt van de wandeling

Een mogelijke sleutel tot het boek ligt in de paragraaf De Reformatie en het alledaagse. Daarin wijst Biezeveld op een probleem. De Reformatie beoogde een herwaardering van het dagelijks leven; ieder mens heeft toegang tot God en diens heil. Maar daar staat tegenover dat datzelfde dagelijkse leven volgens de Reformatie zozeer is doortrokken van zondigheid dat de verbinding tussen God en het alledaagse enkel over de band kon gaan van het menselijk tekort en niet over de band van bijvoorbeeld familiegeluk, seksualiteit, vreugde in de arbeid.

Biezeveld wil de inzet van de Reformatie (de ervaarbaarheid van God in het dagelijkse leven) versterken. Zij blijft ook dichtbij het vocabulaire van haar traditie door de verbinding God met het alledaagse te beschrijven als ontmoeting. ‘Het christelijk geloof zou niet bestaan als God zich niet had laten ontmoeten.’ (30) Dat is een aanname waarachter Biezeveld niet terug wil. Alles wat gezegd gaat worden, staat onder dit voorteken van de mogelijkheid van de ontmoeting.

Maar is die mogelijkheid van de ontmoeting niet verschraald in die protestantse traditie? Is er niet heel veel ten onrechte tot heidendom verklaard, wat eigenlijk een weggetje was naar God/het goddelijke? Biezevelds Anliegen is: ‘Ik wil de ruimte (van de ontmoeting) wat groter maken, in het besef dat we het allemaal uiteindelijk niet weten’(30; curs. avdk). Dit is een tweede aanname die verderop in het boek ook nader wordt gethematiseerd: de begrensdheid van ons kennen; we kunnen God niet manipuleren.

Biezeveld stelt ‘wel theologische argumenten te hebben voor het vergroten van de ruimte.’ Hieronder poog ik per hoofdstuk these en hoofdargument te benoemen. Deze zullen ons toeleiden naar Biezevelds theologische visie op de verhouding God en de menselijke leefwereld, en ons aldus een idee geven van de wijze waarop Biezeveld ruimte schept voor een geloofstraditie waarin vrouwen zich kunnen bewegen. Ik kan dit slechts aanduidenderwijs doen en wil hiermee de lezer(es) enkel paaltjes aanwijzen voor een eigen wandeling door het boek.

1. Het heil is groter dan wat de klassieke theologie ervan heeft gemaakt

Argument voor deze these is, dat in de klassieke theologie de begrippelijkheid te kort schiet om de rijkdom van het heil van godswege te vertolken (bijv. 23). Een oorzaak daarvan is dat menselijke werkelijkheid in de (protestantse) theologische theorie te eenzijdig in het licht van zonde wordt gezien. Dat doet volgens Biezeveld geen recht aan wat de bijbel zelf over heil te melden heeft. Vandaar de (echte Kune-)vraag: kan het anders (27)? Met Dolores Williams, Catherina Halkes en Claus Westermann gaat Biezeveld in tegen de opvatting waarin heil enkel als onderbreking wordt gezien (waarmee Gods heil contrasteert met een werkelijkheid in zonde en schuld). Gods handelen is in de Schrift niet enkel reddend maar ook zegenend (40).

Oog hebben voor de meerdimensionele kanten van Gods heil vraagt om de ontwikkeling van een scheppingstheologie die God en natuur niet contrasteert (o.a. 23, 40, 57, 110, 121). In een dergelijke scheppingstheologie kan veelvormiger over heil worden gesproken en het corrigeert het enkel negatieve spreken over ‘natuur’ als heidens.

2. Als je spreekt over positieve ervaringen in de sfeer van zorg, seksualiteit en verzoening in conflicten, en je verbindt deze met God, ben je niet in heidens vaarwater beland.

Biezeveld stelt hier (aanknopend bij de socioloog/filosoof Gabriël van den Brink) dat we moeten leren luisteren naar basale verlangens van mensen op de terreinen van zorg, seksualiteit en familie. Daar kunnen zich momenten voordoen waarin egoïsme overstegen wordt, bijvoorbeeld bij verzoening in een slopend familieconflict. Biezeveld duidt dat als momenten van transcendentie. In deze geesteshoudingen die Biezeveld tot het natuurlijke rekent, zijn we niet in de gevallen geschapenheid maar bij het gewone doen van mensen waarin zich positieve ervaringen kunnen voordoen die een mens verbinden met God. Biezeveld houdt hier vast aan het onderscheid tussen het goddelijke en het natuurlijke: deze vallen niet samen, maar via de ervaring van het natuurlijke is verbinding met het goddelijke mogelijk (49). Wie natuur anders wil zien dan als gevallen schepping, zegt nog niet dat zij goddelijk is, maar stelt: met ervaren van de natuur is de ervaring van het goddelijke gegeven, het laatste komt mee in het eerste; er is hier sprake van een vorm van geleiding. Natuurlijk en heidens mag je daarom niet met elkaar identificeren, zo stelt zij in kritisch gesprek met Miskotte en teruggrijpend op Westermann.

Maar als je – zoals Westermann – Gods zegenende handelen een plek geeft naast zijn verlossende handelen, betekent dat dan geen instandhouding van het bestaande? Biezeveld kent de problematische scheppingstheologieën waarin fixerend over scheppingsordeningen wordt gesproken en vrouwen vastgelegd worden op baren en zorgen. Maar de natuur mag niet worden afgeschreven als positief gegeven in de theologie, zoals Biezeveld waarneemt in de zgn. Amsterdamse School, en in bepaalde vormen van Barthianisme. Aanvaarding van het bestaande, van het door God gegevene mag thema zijn in de theologie (en dat is iets anders dan instandhouding). Een scheppingstheologie zoals Biezeveld die voorstaat, beoogt niet die instandhouding van het bestaande maar de verbinding van mensen in de heel verschillende levensdomeinen met God. ‘Heidens’ als contrastbegrip moet in de theologie verdwijnen.

Biezevelds volgende stap om het contrastdenken heidens-christelijk te overwinnen is dan: terug naar de bronnen van Israëls godsdienst om iets nieuws te kunnen vertellen over de ontmoeting God- alledaagse werkelijkheid. Dat is het thema van hoofdstuk 3.

3. De scherven van de godinnenbeelden hebben ons iets te zeggen over momenten waarop we oplopen tegen de grenzen van ons bestaan. Ze vertellen over bescherming en over zegening

Systematische theologie – Biezeveld denkt hier weer vooral aan de Amsterdamse school en het Barthianisme die geschiedenis en natuur enkel contrasteren in de uitleg van de kern van het bijbels geloof – schiet tekort in het leren omgaan met de begrensdheid van de natuur zoals die zich uitdrukt in levenssituaties van mensen. Hier stoten we volgens Biezeveld op een van de gaten in het godsgeloof van Israël (en de kerk) die zijn opengebleven door het verdwijnen van de godinnen. De scherven (archeologische vondsten) kunnen ons daar weer naar terugbrengen. Niet naar een opnieuw vereren van vrouwenbeeldjes maar naar hun functie: omgaan met de begrensdheid van het leven, bijstand vragen in risicovolle processen van bijvoorbeeld zwangerschap en baren. De relatie tussen mens en natuur is een complexe en theologische aandacht voor de natuur brengt ons niet zonder meer bij een af te wijzen vruchtbaarheidsreligie (75).

In het leven van alledag zal de mens altijd tegen de grenzen van het bestaan blijven oplopen. Het tragische is niet uit te bannen, aldus Biezeveld. Belangrijk is daarom dat we het begrensde bestaan zien als Gods schepping (77). Dat we de dagen van ons bestaan leven in het besef daarin gedragen te worden door God. Het is, stelt ze, in dèze context dat ik de scherven hoor spreken! (77) Wij mogen God betrekken bij wat ons overkomt en dat kunnen we bijvoorbeeld doen via beeldjes en amuletten die uitdrukking helpen geven aan het verlangen naar bescherming en zegening. Binnen het bijbels geloof wil Biezeveld daarom ruimte zoeken voor juist deze aspecten van het leven van vrouwen en mannen. In haar ogen kan de ruimte van de geloofstraditie worden vergroot door naar de scherven te luisteren: naar wat zij vertellen over het omgaan met het tragische en onze begrensdheid als situaties die met God verbinden. Van sacralisering van de scherven is geen sprake, het gaat om hun vertelkracht.

4. De dubbelheid van ‘aanwezig en verborgen’ geldt niet alleen de god van het christendom maar hoort per definitie bij het wezen van wie of wat god is

Ook ten aanzien van het bijbelse beeldverbod is er volgens Biezeveld veel foutieve beeldvorming en dat vraagt om bijstelling of verwijdering. Biezeveld onderbouwt via een zorgvuldige exegese van de decaloog (met als conclusie: het beeldverbod betreft primair het maken en vereren van afgodsbeelden voor de cultus; het is geen algeheel beeldverbod, 90), aangevuld met recente godsdienstwetenschappelijke en archeologische kennis, haar visie dat goden en beelden niet samenvallen (94; vgl. hiervoor ook haar dissertatie en inaugurele oratie). De ongrijpbaarheid van God blijft. Maar deze sluit Gods ervaarbare presentie niet uit (denk aan het tweede axioma: de begrensdheid van ons kennen). Het is ook maar de vraag of een conceptueel Godsgeloof hoger moet worden aangeslagen dan een geloof via de zintuigen (95). Biezeveld vergroot hier dus de ruimte door scherp te onderscheiden tussen God/goden enerzijds en onze beelden anderzijds, en door het conceptuele te relativeren ten gunste van meer zintuiglijke wegen naar ontmoeting met het goddelijke.

5. Juist de erkenning van Gods ongrijpbaarheid zou ons ertoe moeten brengen om de verschillende traditielijnen van profetisch-ethisch-historisch (dominant in de traditie) en mystiek-priesterlijk-metafysisch-esthetisch niet tegen elkaar uit te spelen maar deze complexiteit te omarmen

Biezeveld wijst op de spanning tussen woord en beeld in het protestantse denken als oorzaak voor veel eenzijdigheid in theologische gezichtspunten en voor de verschraling in het spreken over de verbinding God-alledaagse. Die spanning laat zich op de in de these genoemde verschillende traditielijnen herleiden. Het respecteren van deze traditielijnen relativeert die spanning tussen woord en beeld. Biezeveld verbindt deze lijnen in een interessant en verhelderend exposé met het onderscheid Rome-Reformatie.

Ook vragen als waar en hoe is God betrokken bij geboorte, ziekte en dood moeten aan de orde kunnen komen (107). Een te sterke concentratie op Gods Woord en een verwaarlozen van het zintuiglijke staan dat in de weg (111). Vertellend over het klooster in de Sinaïwoestijn en haar praktijken wijst Biezeveld de basale menselijke elementen van zorg en verzoening aan als weggetjes naar God. Daarvoor moeten geloof en theologie leren receptief te zijn (114). Hier is omkering noodzakelijk: we moeten niet met onze bagage aan traditie en Woord afstevenen op een wereld alsof die daar niet van weet, maar allereerst ontvankelijk zijn voor de veelheid van ervaringen waarin door de eeuwen heen iets van de verbinding met God is gevoeld. Receptiviteit is een sleutel tot een nieuwe theologische attitude. Dat is niet alleen belangrijk in praktische theologie en religiestudies maar evenzeer in de systematische theologie.

Kan het anders in de theologie?

De theologie waarin ze geschoold was, ervoer Kune Biezeveld – met alle respect – als gemankeerd en als medeverantwoordelijk voor de verdwijning van God uit de leefwereld van mensen. Die theologie is gemankeerd omdat die te krap bemeten sprak over het heil van de christelijke religie: exclusief over heil als redding en vernieuwing, te weinig over heil als Gods zegenende krachten die telkens weer anders in ons dagelijkse leven en in het leven van de wereld present zijn, ook waar je oploopt tegen de grenzen van het leven. Aan ons de taak om de ruimte die zij met haar denkweg opent, verder te exploreren.

Akke van der Kooi