De existenmtie van de gemeente voor Israël – Een reactie op A.A. Spijkerboer
DE EXISTENTIE VAN DE GEMEENTE VOOR ISRAËL –
Een reactie op A.A. Spijkerboer
Ik kan niet verhelen, dat het artikel van A.A. Spijkerboer (IdW 38/8) mij zeer teleurgesteld heeft. Niet om wat hij zegt – daarbij heb ik hooguit kanttekeningen – maar vooral om wat hij niet zegt.
Het gaat om ‘een existentiële vraag, die het hart van de gemeente betreft’. De gemeente, die staat in een traditie van vele eeuwen antisemitisme. En het citaat van Calvijn dat Spijkerboer aanhaalt is treffend actueel. Zoals ook actueel is dat vele inwoners van Israël zich vandaag de dag, als het erop aankomt, in Europa niet echt veilig voelen. Maar dan: de uitspraken waar volgens de auteur een luchtje aan zit. De Joodse shoa naast de Palestijnse naqba? Nee, uiteraard zijn die niet op één lijn te stellen. Maar is de naqba dan iets dat vergoelijkt kan worden? En de andere, over disproportioneel geweld in de recente Gaza-oorlog. ‘Moet het Israëlische leger zijn volk dan met pijl-en-boog gaan verdedigen?’ stelt Spijkerboer retorisch. Daarmee wordt elke zinnige discussie hierover onmogelijk. En worden Israëlische soldaten van ‘Breaking the Silence’ die uit ervaring aangeven waar hun geweld in hun ogen disproportioneel was, belachelijk gemaakt. En ook de Israëlische moeders, die zich al jaren inzetten voor een andere omgang met Palestijnen, en van wie als reactie daarop de computers in beslag zijn genomen.
Met ‘wel eens iets geven aan de Israëlische mensenrechtenorganisatie B’Tselem’ kan de gemeente misschien wel even het geweten sussen, of ook met het planten van een boom (meestal op onteigende of geconfisqueerde Palestijnse grond). Maar dat kan niet de essentie van de gemeente voor Israël zijn. En daarin zit mijn teleurstelling bij het artikel van Spijkerboer. Want waar zit die existentie wel? Die heeft ermee te maken dat het de gemeente in het hart moet raken als het Israël niet goed gaat. En dat laatste is overduidelijk het geval. Ik laat hier bewust de vraag buiten beschouwing hoe het tussen de gemeente en de Palestijnen moet zitten, dat vraagt om een aparte theologische doordenking, waar onze kerk ook bepaald niet sterk in is. Dat het Israël niet goed gaat, blijkt op vele vlakken: politiek, militair, maatschappelijk, qua mensenrechten, zowel voor kritische joodse Israëli als voor Palestijnse Israëli (20% van de Israëli binnen de grenzen van 1967).
De vraag, waarvan ik had gehoopt dat die geadresseerd zou worden is volgens mij: hoe kan de gemeente gestalte geven aan die existentie voor Israël? Niet met de behoefte ‘terug te meppen wanneer weer zo’n intens smerige zelfmoordaanslag is gepleegd’. De uitdaging van Meijering, die Spijkerboer oppakt, vraagt om een ander, een dieper antwoord. Als niet-theoloog hoop ik van harte, dat aan de gemeente, en dus ook aan mijzelf, méér wordt aangereikt. Anders blijft mij toch niet meer dan de ‘algemeen menselijke overwegingen’ – en dan vrees ik dat de zware kritiek op Israël meer dan gerechtvaardigd is.
Jan van der Kolk