Waarom niet wat atheïstischer, nog?
WAAROM NIET WAT ATHEÏSTISCHER, NOG?
Een babbeltje op een Rotterdams galerijtje eindigt als volgt: ‘Natuurlijk, buurman, u hebt helemaal gelijk hoor: God bestáát’, en vervolgens geeft de buurvrouw haar kat een schoteltje melk; ‘poes, poes…’ roept ze. Tom Naastepad vertelde dit navrante verhaaltje als antwoord op een vraag van één van ons, studenten van de -toen nog- Theologische Hogeschool te Kampen, waar Naastepad zo’n dertig jaar geleden gastcolleges gaf. Terwijl hij vertelt glimlacht hij vriendelijk maar is ondertussen duidelijk geïrriteerd.
‘Maar meneer, we moeten er toch allereerst vanuit gaan dat God bestáát?’ was namelijk de vraag. Nou ja, meer een tegenwerping eigenlijk. Een reactie op de inhoud van Naastepads college waarin hij betoogd had dat wie de stem van God eenmaal vernomen heeft, zich niet meer kan afvragen of degene die met die stem spreekt eigenlijk wel bestaat. Aan die vraag ben je immers voorbij en Naastepad had duidelijk geen zin om terug te stappen naar deze beschouwende vraag. Een vraag die er allereerst niet toe doet, maar die vooral een vraag is van mensen die niet willen luisteren. Naar die stem namelijk. De bijbel vertelt van een bijzondere ‘anders-dan-anders-god’ die van zich laat horen door te spreken. Veel is er niet te zien. Voor beschouwingen lijkt weinig ruimte. Gehoorzaamheid is de enige mogelijkheid; luisteren het devies En, zoals rabbijnen zeggen: luisteren heeft alleen zin wanneer je bereid bent je leven te veranderen.
Als er één ding van het boek van Klaas Hendrikse gezegd moet worden, dan wel dat het spraakmakend is. Velen hebben het erover. De kerkelijke leiding van de PKN nog niet, maar die weet wellicht niet hoe dit varkentje te wassen. Of dat moet vind ik nog maar de vraag, temeer daar Hendrikse daar zelf nogal op aanstuurt in interviews: ‘Goed voor de oplage van mijn boek’. En niet iedereen moet in de kerk zomaar zijn commerciële zin krijgen, vind ik. In elk geval: wat men tot nu toe liet horen lijkt niet veelbelovend. De eerste klappen van de synodeleiding waren geen daalder waard. Maakt men in de PKN van het boek van Hendrikse een heikele kwestie, dan ligt het niveau van het babbeltje op het Rotterdamse galerijtje blijkbaar dicht op de loer. ‘God bestaat wél!’ is zo’n beetje het slechtst denkbare antwoord.
Het boeiende van het boek is het -moeilijk woord- ‘Anliegen’ ervan. Tegenover atheïsten die te vlot menen dat een god die niet bestaat tot gevolg heeft dat geloof onzin is wil Hendrikse een punt maken. Maar blijft dat wel het ‘tegenover’ van het boek? Wordt het niet van lieverlee de bijbel en de kerk waartegen Hendrikse zich richt? En hoe kan dat dan?
Ik meen dat het zwakke van het betoog is dat de schrijver onvoldoende duidelijk maakt over welke god hij het hebben wil. Hendrikse lijkt er toch zo’n beetje van uit te gaan dat iedereen wel hetzelfde verstaat onder het begrip ‘god’. Net zoals iedereen wel hetzelfde water in de mond krijgt bij het sleutelwoord in dit boek: “appeltaart”. Die bestaat namelijk wel en god niet.
Laten we nu even afzien van het feit dat zolang er mensen zijn, en die zijn er met velen, die dingen in het leven hebben waar ze ten eerste niet mee laten spotten en waar ze ten tweede van vinden dat die ‘nu eenmaal’ offers vragen, zolang zijn er goden. Verschillende. Zolang er achter aan gegaan wordt zijn ze er. Althans is hun verwoestende effect niet weg te denken en is dat niet wat de meeste zorgen baart?
In de bijbel krijg je geen monotheïstisch geluid te horen. Het kader waarin God daar ter sprake komt, is een machtsstrijd. In dát kader wil alles wat er verder over God gezegd wordt gehoord worden. Hebreeuwse slaven laten hun opvatting over God en godsdienst horen in een wereld waarin zonder uitzondering de goden getekend worden naar de maatstaven van de machthebbers. In de bijbel gaat het niet over god-in-het-algemeen. Of je nu vindt dat die niet bestaat, of juist wel, maakt in wezen niet zoveel uit. Losgemaakt van de kwestie van de macht waarbinnen God ter sprake komt, ben je buiten de zeggingskracht van de bijbel beland. Ik meen dat Hendrikse dat is, maar de PKN moet in haar weerwoord zich ervan bewust zijn of worden dat de kerk zelf dat evengoed kan zijn.
Als de Hebreeuwse slaven aan de greep van de machthebber zijn ontsnapt tekenen ze Egypte (wurg-land) niet slechts als een ‘diensthuis’, wat een beetje eufemistische aandoet, maar met name als een godsdienst-huis. De toon is dan, althans zoals ik die erin hoor: ‘Wij geloven niet langer in god. Zónder god gaat het beter’.
Dat is een eerste belangrijke stap. In die zin is de bijbel meer atheïstisch dan velen willen doen geloven. Maar om niet buiten het godsdienstig discours te raken en als kritische gemeenschap (kritisch in de richting van een algemene godheid) mee te blijven spreken volgt er een nuancering.
Wij geloven niet langer in god, behálve… die kracht die ons de moed gaf om aan de Farao te ontsnappen: die hebben we namelijk ontvangen. Die kwam niet in ons op. Die kwam op ons toe. Want wij zijn niet van die flinke jongens. Geen helden. Iets gaf ons de ‘guts’ om ons te verzetten tégen de machthebber. Die partijdige kracht bestaat. Die hebben we namelijk ervaren. Laten we die ‘God’ noemen. En de rest is allemaal onzin. Onderdrukkende onzin. Laten we daar de spot mee drijven.
En dat gebeurt ook regelmatig in de bijbel. De bijbel kan, zoals Naastepad fijntjes opmerkte, vernietigender en goddelozer de satire bedrijven dan de felste satiricus uit onze dagen op het één of andere cabaretpodium.
Vervólgens gaven zij die ervaring vorm in een verhaal. Met een wolk en een pad door de zee en wat niet al. Ze maakten bovendien de bevrijder tot de schepper van de hemel en de aarde (niet van het heelal), zodat deze god niet alleen bevrijden wil maar ook werkelijk bevrijden kán. Ik heb de indruk dat Hendrikse eigenlijk wel van dat hele verhaal af zou willen. Met grote graagte laat hij zien waar het allemaal mythologie is en duiding achteraf. Hoe eerder het van tafel kan hoe liever. Ik denk omdat het hem te theïstisch overkomt, wat het in wezen dus juist niet is. Zo redeneert hij God eruit en Mozes erin, in de bevrijding uit Egypte en maakt er als het ware mensenwerk van. Hier dopt hij de bron af die hem tot een veel krachtiger atheïsme had kunnen brengen dan waar hij nu toe in staat is.
Want zónder dat specifieke bijbelse verhaal, zonder die situering in de machtsvraag, waarbij de slachtoffers iets zeggen over hún ervaring, wordt alles teruggebracht tot een behoefte -daar komt Hendrikse namelijk bij uit- om dat wat er gebeurt tussen mensen in het algemeen dan toch maar ‘god’ te noemen. Maar dan is het ondertussen, via veel vaag-atheïstische stellingen, een heel andere god geworden. God-in-het-algemeen, namelijk. Niet meer de god die de slaven moed geeft om aan de bezetter te ontsnappen -onder méér door de bezetter te sláán- maar een god die in principe van alles en nog wat kan zijn aan gebeurtenissen tussen mensen, ongeacht hun maatschappelijke plaats of positie ten aanzien van de macht. Een god dus waar je geen beroep op kunt doen met het oog op de komst van het Koninkrijk.
Ik meen dat Hendrikse te weinig gebruik maakt van dit bijbelse atheïsme. En daarmee doet hij de zaak geen goed. Integendeel. Hendrikse is naar mijn idee te veel een gelovige atheïst. Er zit uiteindelijk maar weinig ontspanning in. Hij vecht ergens tegen, dat straalt je op elke bladzij van dit spannend geschreven boek tegemoet. Uiteindelijk wordt de werkelijke vijand: de PKN. Wat die vertoont is niet best. In het slothoofdstuk is Hendrikse niet mild, maar tamelijk wreed jegens de kerk die hij zegt te willen dienen, maar die hij zo’n slechte dienst bewijst. Op zijn klacht dat de kerk van Jezus maar wat gemaakt heeft ga ik hier niet verder in. Daar surft dit boek wat te makkelijk mee op de golven veroorzaakt door mensen als Dan Brown met zijn Da Vinci Code, die het klimaat rijp maakten om de kerk zonder veel feitenkennis van allerlei volksverlakkerij te beschuldigen als het over Jezus gaat.
Kortom, omdat Hendrikse de meest krachtige bron voor atheïsme teveel onbenut laat, en in de PKN bij voorbaat geen medestanders lijkt te verwachten, medetheologen die al langer weten dat geloven in een god die niet bestaat geen onzin is, trekt hij solistisch van leer als een wat te krampachtige atheïst, terwijl het bijbelse atheïsme zo heerlijk ontspannen en vrij is! Vrijgevochten voor mijn part.
Goed, dat is tot daaraan toe. Omdat Hendrikse echter zo nadrukkelijk de PKN uitdaagt, niet alleen in het slothoofdstuk maar ook in de publiciteit, lokt hij een weerwoord uit, in het ergste geval een kwestie zelfs, waarin al snel, als die PKN-leiding er te weinig gevoelig voor blijkt, evenmin gebruik wordt gemaakt van dit bijbels atheïsme. De PKN-leiding doet er daarom verstandig aan om niet zonder meer in te gaan op de redeneringen zoals Hendrikse die op tafel legt in dit boek. Maar het Anliegen ervan zou de PKN zéér serieus moeten nemen en niet te snel aangebrand zijn.
Jurgen van den Herik