Tussen Pasen en Pinksteren (meditatie)
Jezus leeft en is opgestaan uit de doden. Dat gedenken en vieren we met Pasen. Het is een dag om niet snel te vergeten. Pasen is een dag om lief te hebben, om het licht te kussen en te wandelen in de hof, als was het de Hof van Eden.
Pasen is ‘de eersteling der dagen, morgen der verrijzenis’. Als zodanig voorsmaak van de toekomst waarvoor God mens en wereld bestemd heeft. We mogen ons met Pasen en in de Paastijd koesteren in de zon der gerechtigheid die in Jezus over ons en onze wereld is opgegaan. Dit opgerichte teken van goede hoop in angstige tijden.
Jezus overwint duisternis en dood. Hij heeft de oude wereld en ons oude en vergeefse leven achter zich gelaten en opent ons nieuwe toekomst. Hij leeft, ook al is hij dan gestorven. Zoekt deze Levende niet bij de doden, maar hij gaat u voor naar het beloofde land.
Dat is de boodschap van Pasen. Hij leeft… en hij doet leven. Dat is Pinksteren. Dat gebrekkige en onbekwame mensen, met Hem en door Hem leven als zijn getuigen en bondgenoten is het wonder van Pinksteren. De liefde van God ons in Jezus bewezen schept liefhebbende mensen. Gedoopt in zijn passie voor gerechtigheid en waarachtig leven.
Want Jezus is niet opgestaan om het daarbij te laten. Hij laat zich niet onbetuigd in de geschiedenis van het mensengeslacht. Mensen, dingen en toestanden worden ingeschakeld in de strategie van zijn vredes- en reddingswerk. Niet altijd weten we hoe en waar precies, want ook van de Geest kunnen we niet zeggen, evenmin als van de Christus: ‘Zie, hij is hier of hij is daar’. We weten van de Geest, die is uitgestort op alle vlees, niet vanwaar hij komt en waar hij heengaat. Maar we mogen geloven – zonder dat we het altijd zien – dat hij werkzaam is in het verborgene. Daar moeten we ons voor openstellen, ermee rekenen, er acht op slaan.
De wereld en ook ons eigen leven lijken soms van alle Geest en leven verstoken. Alle dingen zijn leeg en uitzichtloos voor ons besef. Onze dagen snellen heen en gaan voorbij, voorgoed voorbij. Er is geen belofte en geen verwachting meer in ons bestaan. Ach, we klagen en we vragen niet eens. Dat is misschien nog het ergste. We zijn alleen maar verslagen en onverschillig van hart. De wanhoop nabij, ontredderd door de slagen van toeval en lot. Of ook doordat we onszelf hopeloos in de nesten hebben gewerkt.
Nu, dan moet de Geest komen om ons vastgelopen bestaan weer vlot te trekken, om ons leven weer te bezielen met nieuwe liefde en nieuwe verwachting.
Dat geldt voor ons persoonlijk bestaan, maar het geldt natuurlijk ook voor de samenleving als geheel en niet in de laatste plaats voor de gemeente zelf. Want de gemeente is de plaats waar om de levendmakende Geest geroepen en gebeden wordt. ‘Kom, o Schepper, Heilige Geest’, zingt, roept en bidt de kerk speciaal in de weken tussen Pasen en Pinksteren.
De Geest die wijzelf, die de samenleving en die de kerk zo hard nodig heeft is de Geest van Jezus, de gekruisigde en opgestane Heer. Waar die Geest komt, als kracht uit de hoge, als bezieling, als troost en bemoediging, daar is leven, daar is vrijheid, daar is toekomst.
Moge die Geest dan opsteken in de wanhopigheid van ons bestaan en onze wereld… als een lentewind!
Rens Kopmels