Pour les causes de l’enfance

logo-idW-oud

Pour les causes de l’enfance

‘Kinderen zijn een zegen des Heren, maar ze houden de noppen van je kleren’. Dat mag waar wezen maar brood kun je ze toch niet onthouden. Iets dergelijks moet die bakker in Frankrijk ook gedacht hebben want wie bij hem brood koopt krijgt dat in een zak waarop met grote letters staat dat de inhoud in het belang van kinderen is. Wat bovendien in hun belang is dat ze niet met de lege zak gaan spelen. In kleine lettertjes wordt gewezen op het verstikkingsgevaar. Als dit een reëel risico is moet je blij zijn dat daarvoor wordt gewaarschuwd. Meer in het algemeen heeft het voorkomen van gevaarlijke situaties of ongewenste invloeden opvoeders altijd beziggehouden. Bescherming van kinderen en zeker kleine kinderen is nodig en ten dele zelfs levensvoorwaarde.

Hella Haasse schrijft in haar jeugdherinneringen (Het dieptelood van de herinnering) over ‘haar ouders, die uitgingen van het principe dat de ‘harde werkelijkheid’ altijd nog vroeg genoeg komt en alle problematiek op een afstand hielden’. En in haar achttiende-eeuwse geschiedenis van Mevrouw Bentinck staat het behoeden in samenhang met de vorming nog mooier beschreven: ‘Wat ontspanning betreft: alleen het smaakvolle of smaakvormende wordt hun toegestaan: muziek, tekenen, plantkunde, tuinieren, schaken en kaartspelen, maar niet om geld’.

Er is een verschil in pedagogische handelwijze namelijk de ondersteuning van datgene wat buiten de (doelgerichte) opvoeding om vanzelf gebeurt en in overeenstemming is met het opvoedingsdoel, en tegengaan van wat eveneens vanzelf gebeurt maar in strijd is met het opvoedingsdoel. Aldus zo ongeveer Schleiermacher. Zo moet je bijvoorbeeld ondersteunen dat kinderen ‘goede’ boeken lezen en naar leerzame programma’s op de televisie kijken en tegengaan dat ze snertboekjes lezen en naar gewelddadige video’s kijken. Aangenomen dat het eerste strookt met het opvoedingsdoel en het tweede niet.

In de schoolpraktijk is de afweging van wat wel of niet toelaatbaar is vaak moeilijk. Het voorlichtingsmateriaal ter bevordering van de emancipatie van homoseksuelen dat onlangs door de overheid naar scholen is gestuurd om onder de leerlingen te verspreiden, is daar een voorbeeld van. De schoolleiding oordeelde in een aantal gevallen dat er in die folders sprake is van grof taalgebruik en dat het niet verstandig is om de opgenomen foto’s aan jongeren in de leeftijdsgroep tot 16 jaar te tonen.

Opvoeders willen graag ‘behoeden’ en ‘voorkomen’. Te ver doorgevoerd leidt dat tot isolering van de buitenwereld. Om nog maar niet te spreken over de kans op geborneerdheid. In de uithoeken van het confessionele onderwijs zijn er de ‘zuilscholen’ waar de leerlingen bewust tegen invloeden van buiten worden afgeschermd. Dat gaat verder dan het beginsel van ‘soevereiniteit in eigen kring’ waarvoor in het bijzonder onderwijs altijd al is gepleit. Opvoeding vindt nu eenmaal plaats in kleinere verbanden en het is alleszins redelijk dat ouders hechten aan een eigen sfeer op school. Het schoolklimaat hangt samen met wat ouders en schoolleiding willen binnen de grenzen van de wet. Isoleren van de omringende wereld heeft daarentegen een kunstmatige opvoedingssituatie tot gevolg, los van de vrije, spontane, onmiddellijke werkelijkheid en heersende waarden. Daarom concludeeerde Schleiermacher al dat dat niet de oplossing is. In zijn verzoenende dialectiek probeerde hij het ‘verhüten’ en ‘behüten’ te verenigen met een opvoeding in de maatschappelijke realiteit.

‘Kein Mensch muss müssen…’

Van opvoeders en kinderen verlangt het voorstel van Schleiermacher nogal wat. Een opvoeder moet dan permanent waakzaam zijn en in staat zijn te selecteren, vooruit te denken en zo nodig te kunnen ingrijpen. Kinderen moeten natuurlijk ook een beetje meewerken en dat is in onze tijd lang niet altijd vanzelfsprekend. Want kinderen worden opgevoed om te exploreren en te ‘willen’ en niet om thuis te blijven zitten en te ‘gehoorzamen’. ’…alle andern Dinge müssen; der Mensch ist das Wesen welches will’ (Schiller). Jongeren zijn net als hun ouders kinderen van hun tijd en maken individuele keuzes. Het is daarbij natuurlijk een illusie om te verwachten dat alle dingen worden besproken in de ouder-kind-relatie.

De dialectische waarheid waar Schleiermacher op doelde, bestaat in het eerdergenoemde geval van de verspreiding van het dubieus geachte foldermateriaal wellicht in het bespreken van de inhoud daarvan in de ‘veilige’ mentorgroep en de problematiek zodoende op te nemen in de onderwijsleersituatie.

Blijft er bij dit alles nog iets over voor de verbeelding en de idealen van kinderen?

Jawel, want aan de achterkant van het zakje van de bakker staat nog iets: een ‘concours de dessin’ waarvoor kinderen een tekening kunnen insturen van iets waarover ze dromen. Zo is er een tekening afgedrukt van Thomas van een vliegtuig met de tekst: ‘Mon rêve un baptême de l’air’.

En alsof dat nog niet genoeg is nog een mooie uitspraak van Antoine de Saint-Exupéry:

‘Fais de ta vie un rêve,

et d’un rêve, une réalité’.

Daan Thoomes

Literatuur:

Schleiermacher, F.D.E. (2000). Texte zur Pädagogik. Kommentierte Studienausgabe. Band 2. Hrsg. von M. Winkler en J. Brachmann. Frankfurt a/M: Suhrkamp, p. 72 e.v. (Vorlesungen 1826)