Eerbied voor het leven
Eerbied voor het leven
In een boekje met Kinderbriefe an den lieben Gott is een briefje afgedrukt van een jongetje die aan God vraagt: ‘Van wie houd je méér: van mensen of van dieren? Ik houd van dieren. Is er voor dieren ook zo iemand als jij?’ Een ander jongetje vraagt: ‘Lieve Heer, wees zo goed en laat honden even oud worden als wij mensen’. En een meisje schrijft aan God dat haar poes is overreden en daaraan toevoegt: ‘als jij dit toegelaten hebt moet je me ook zeggen waarom!’
Als een kind godsdienstig leeft, leeft het doorgaans niet uit zondebesef maar eerder uit een geborgenheid van een zinvolle ten goede geleide wereld. Het is meestal overtuigd van Gods bescherming en goedheid al kan het soms net als volwassenen daaraan twijfelen. De relatie met God en met de dieren is vaak heel direct.
Albert Schweitzer herinnert zich uit zijn vroege jeugd dat hij toen al heel verdrietig kon zijn over dieren die pijn leden of het in ander opzicht zwaar hadden en ze daarom nadrukkelijk insloot in zijn avondgebed. Later verwijt hij de wijsgerige ethiek dat daarin geen enkel dier rondloopt. Zijn ethiek van eerbied voor het leven betrekt hij op de gehele schepping. De relatie van de mens tot zijn medemens weerspiegelt de verhouding van de mens tegenover het zijn en de wereld in het algemeen. De dieren en de planten zijn daar uiteraard bij inbegrepen.
Hoezeer zijn ‘Ethik der Ehrfurcht vor dem Leben’ ook beïnvloed is door het denkklimaat van de levensfilosofie rond 1900 (‘Ich bin Leben, das leben will, inmitten von Leben, das leben will’), het denken van Nietzsche (in de ‘wil tot leven’ klinkt de ‘Wille zur Macht’ nog door), en vermoedelijk door de opvattingen van Goethe in ‘Wilhelm Meister’ (eerbied geldt vooral de zwakke, de kwetsbare die in onze macht gegeven is, niet zozeer de machthebber aan wie we zijn overgeleverd en eerder angst opwekt), toch bevat zijn ethische visie ook veel oorspronkelijks. De eerbied voor het leven is bij Schweitzer bovenal een religieus gevoel: ‘In der Ehrfurcht vor dem Leben liegt die Frömmigkeit in ihrer elementarsten und tiefsten Fassung vor.’ Die eerbied is méér dan alleen achting en respect. Voor degene die eerbied heeft voor het leven is het leven als zodanig heilig. De eerbied wordt zo ingedeeld in het gebied van het Heilige.
Zich druk maken over hulpverlening aan de niet-zelfredzamen en de noodzaak van dieren- en milieubescherming krijgt zo een diepere ethisch-religieuze fundering.
De dichter Jan Hanlo laat er geen twijfel over bestaan dat dieren meetellen en spreekt in dit verband bovendien over een ‘oud verbond’. Half schertsend half ernstig schrijft hij over een ‘Hond met bijnaam Knak’:
God, zegen Knak
Hij is nu dood
Zijn tong, verhemelte, was rood
Toen was het wit
Toen was hij dood
God, zegen Knak
Hij was een hond
Zijn naam was Knak
Maar in zijn hondenlichaam stak
Een beste ziel
Een verre tak
Een oud verbond
God, zegen Knak
Daan Thoomes
Literatuur:
Bollnow, O.F.(1988). ‘Die Ehrfurcht vor dem Leben als ethisches Grundprinzip’. In: Zwischen Philosophie und Pädagogik. Vorträge und Aufsätze. Aachen: Weitz Verlag
Kinderbriefe an den lieben Gott
en Neue Kinderbriefe an den lieben Gott. (1981). Gütersloh: Gütersloher Verlagshaus Gerd Mohn (oorspronkelijk: Children’s letters to God)
Langeveld, M.J. (1966). Kind en religie. Utrecht: Bijleveld, p. 29
Schweitzer, A. (1974). Kultur und Ethik. Gesammelte Werke, Band 2. München: C.H. Beck