Magdeburgse beelden
MAGDEBURGSE BEELDEN
In 1631 ging door toedoen van Tilly, de beruchte veldheer in de Dertigjarige oorlog, Magdeburg in vlammen op. De meeste inwoners kwamen om. Maar wat de stad vooral heeft getekend zijn de Engelse bommenwerpers in de avond van 16 januari 1945, nadat Amerikaanse vliegtuigen die ochtend al de militaire en industriële ‘Gelände’ voor hun rekening hadden genomen. Van het oude centrum bleef weinig overeind; alleen de kathedraal werd grotendeels gespaard. Meer dan 2000 mensen verloren hun leven; 19.000 waren dakloos. En toen de oorlog afgelopen was, moest dat wat nog eventueel herbouwd had kunnen worden maar ideologisch niet paste in het ‘einheitliche’ sozialistische concept van de DDR, ook nog wijken. Met als gevolg dat het centrum van deze stad bestaat uit drie middeleeuwse kerkgebouwen langs de Elbe, met daaromheen praktisch alleen maar naoorlogse huizenbouw, met pleinen en drukke kruispunten. Idyllisch kun je Magdeburg dus bepaald niet noemen. Maar wel menselijk. Het leven lijkt er tot in de kern teruggebracht. Een wandeling door dit kaalgeslagen Magdeburg voerde me langs een aantal verrassende beelden.
I
Op 13 maart 1969 viel de vierjarige Kathrin Lehman uit de Wilhelm-Pieck-Strasse van de vijfde verdieping uit het raam toen haar moeder even een boodschapje deed. Kapitein Alexejewitsch Belikow van het Sovjetleger zag het gebeuren, snelde naderbij, spande zijn mantel en ving het meisje nog net op tijd op, dat even later gered weer huilend op haar voeten stond. De Sovjetsoldaten zijn uit Duitsland vertrokken, de Wilhelm-Pieck-Strasse heet inmiddels Ernst-Reuter-Allee, maar het standbeeld uit het begin van de jaren tachtig dat hieraan herinnert staat nog steeds. Het is van de bekende Magdeburgse beeldend kunstenaar Heinrich Apel, in 1935 in Sachsen-Anhalt geboren. Wie door Magdeburg wandelt zal veel van zijn werk tegenkomen, zo bijvoorbeeld de ‘Faunenbrunnen’ die sinds 1986 middenin het centrum staat, of ‘Raum, Zeit und Materie’ uit 1988, dus nog net voor de Wende, in de buurt van het museum (vroegere klooster) Unser lieben Frauen.
In Novgorod stond ooit een monument van Lenin die op een bankje zit te kijken naar (een standbeeld van) Stalin, terwijl hij ondertussen op diens mantel en schoenen past. Na het XXe partijcongres in 1956 werd Stalin verwijderd, maar Lenin bleef tot ver in de jaren tachtig met diens spullen zitten… Een dergelijke ruimtelijke grap is er ook bij het standbeeld van Apel. Op de voorkant van een rechthoekige wand zien we een huizenblok afgebeeld met een vallend kind met daaronder de mantel, maar wie er omheen loopt ziet de mantel nog eens ‘in het echt’ aan een spijker hangen aan de achterkant. Wie de mantel past, trekke hem aan! Deze knipoog, die vanaf de zijkant intervenieert, dat de afbeelding van de zaak nooit de zaak zelf kan zijn en dat in die zin elke kunst een gestolde leugen is, is een nogal dubbelzinnige ingreep. Uiteraard steekt daarin een kritisch moment tegenover elke ideologie en ‘beeldproductie’, waaraan in het socialisme zoals bekend geen gebrek was. Tegelijk lijkt het echter (zoals veel moderne kunst) een votum van een principieel wantrouwen te zijn om überhaupt iets ‘waars’ of ‘moois’ af te kunnen beelden omdat de werkelijkheid nu eenmaal toch ‘echter’ is dan de idee, en daarom alleen dialectisch kan worden uitgelegd. Dit is nu echter precies de filosofische positie die Stalin van Lenin overnam en vervolgens vulgariseerde (en die ondertussen ook de intelligentsia van het Westen grotendeels heeft veroverd: er gaan miljoenen naar sport, maar op kunst wordt bezuinigd, want lijven zijn echt en schoonheid natuurlijk niet). Interessanter dan de mantel van deze moderne Sint Maarten is dan ook de engel die Apel boven in de lucht heeft afgebeeld, met de naam Fortuna, en daarbij staat dan gekrast ‘Gott im Himmel’. Engelen blijven niet aan spijkers hangen en ‘Gott im Himmel’ is wel het laatste wat je verwacht als de ware werkelijkheid zich prijs geeft – maar juist dat is het wat dit monument zijn eigenlijk kracht geeft: ‘Gott im Himmel’ langs de openbare weg in Magdeburg anno 1969. Misschien brak hij door in de hand van deze sovjetkapitein? Of hield hij zich in het socialisme juist verborgen, omdat er weinig meer om hem werd geroepen?
Uiterst elegant zijn de handgrepen van de kerkdeuren van de Magdeburger Dom, een oud werk van Apel: een uil, een vogel in een nest, het oordeel van Paris. Juist doordat ze meer zijn dan een restauratie, nodigen ze de burger uit om deze kerk binnen te gaan als een gebouw van nu.
Ook van Apel is het portaal van de Johanniskirche, eveneens uit de DDR-tijd. De kerk werd na de wederopbouw lange tijd voor concerten e.d. gebruikt. Deze deur, met daarvoor het beeld van een Trümmerfrau die puin ruimt, ook uit de jaren tachtig, vormt een soort combinatie van de slotkapel van Wittenberg en Picasso’s ‘Guernica’. Er staat geschreven: ‘Wer aber aus der Vergangenheit nichts lernt und weiter Hass und Zwietracht sät, den klagen wir an.’ Wie wordt bedoeld? Wat we zien is zoiets als een stad die brand aan de horizon met in de lucht geen zon, maar een hoofd waarvan de haren vlammen uitslaan en dat het uitschreeuwt van de pijn. Maar ook een ladder die tevergeefs tegen de hemel staat, een slang die langs de deurrand kruipt, een oude adam en eva, buitelende figuren in hun val, en een grote klink: kameraad, treed deze kunsthal binnen, maar weet wie je bent.
Is kunst een vorm van verzet, van opstand tegen het bestaande? Moet zij schokken, schuren, aan het denken zetten? Juist deze notie lijkt zelf al zo ‘heersende ideologie’ geworden, dat een kunstenaar misschien inmiddels toch hoger (of lager) grijpt.
II
Fritz Cremer (1906-1993) was een gezaghebbend beeldend kunstenaar in de DDR. In 1950 kwam hij uit Wenen over naar Oost-Berlijn, waar hij een van de gezichtsbepalende ‘anti-fascistische’ kunstenaars werd. Zo werkte hij jaren aan het monument van Buchenwald. Maar ook ontwierp hij monumenten voor ondere andere Ravensbrück en Mauthausen. Maar zelfs deze, het communisme geheel toegewijde man werd constant op zijn vingers gekeken. Het monument voor Buchendwald heeft hij meerdere keren opnieuw moeten maken omdat zijn helden ‘te weinig zeker van de overwinning en niet optimistisch genoeg’ waren.
Op een wat verlaten veldje langs de Elbe, achter de Unser lieben Frauen, staan onder meer drie standbeelden van hem. Zij passen perfect in het plaatje van moderne kunst als het ‘opstaan in protest’ en ‘vormgeven aan verzet’. Maar hun verschuiving is ook veelzeggend. ‘Freiheitskämpfer’ (1947) toont een man die evenzeer geboeid als vastberaden staat. ‘Aufsteigender Mann’ (1966/67; origineel staat bij de UNO in New York) doet denken aan een dokwerker die zich van het leed dat in en om hem zit bevrijdt. Maar dan: ‘Auferstehender’ (1982/83) is niemand anders dan een christus die de doornenkroon van zijn hoofd neemt en zijn kruis verlaat. Let wel: Cremer was geen alternatieveling, die koketteerde met het geloof. Juist als gevierd DDR-kunstenaar had hij blijkbaar dit beeld nodig van Jezus die zich van de dood ontdoet.
Staan deze beelden nog in de traditie van vrijheid en verzet, het beeld van Klaus Schwabe (1939) uit 1987 met de titel ‘Dresden, 12. Februar 1945’, toepasselijk onder een boom, verbeeldt een naakte man met flarden vel, zo lijkt het wel, die met zijn armen over zijn hoofd de lucht afweert, maar daar ook staat met misschien iets van schaamte. Het heet ‘Dresden’ maar in Magdeburg gaat het natuurlijk ook over 16 januari.
III
En dan sta ik voor Otto I. In 962 liet hij zich als eerste tot keizer kronen van het ‘Heilige Roomse Rijk van Duitse natie’. Verkoos Magdeburg tot zijn zetel, als uitvalsbasis naar de Slaven in het oosten, riep een aartsbisdom uit en werd in 973 in zijn kathedraal bijgezet. Het deed mij wel wat om zijn eenvoudige sarcofaag (germanus betekent ‘eenvoudig’ in het Latijn) te ontdekken in het koor, tussen de kanunnikenbanken, inmiddels met een rood lint versierd met daarop de woorden: Otto Magnus Imperator. De scheiding van troon en altaar is voor ons een heilig ding. Maar Otto zou er waarschijnlijk niets van begrijpen. Hoe kun je anders koning zijn dan juist bij de gratie Gods, dus in de lijn van David, wil je geen Augustus of zelfs Nero zijn? In Leipzig ligt Bach in het koor begraven! Maar in Magdeburg ligt Otto I. Dat laatste lijkt me toch iets wezenlijker voor Europa.
Het mooiste aan deze oudste gotische kerk van Duitsland zijn de zes ranke marmeren zuilen in het koor, in verschillende tinten zwart en grijs. Zij verheffen het koor tot een lichte ruimte. En dan valt de aandacht niet zozeer op Otto, als wel op Mauritius, zijn gezicht zwart als roet, met brede rode lippen, verder in lichte steen verpakt in een soort maliënkolder met dikke sneeuwwanten aan zijn handen. Met grote ogen staat hij daar en kijkt de ruimte in. De legende gaat dat Mauritius, van koptische komaf, onder Diocletianus diende als Romeins officier, maar weigerde het bevel uit te voeren andere christenen te doden: ‘In uw macht staan de lichamen van allen. Maar onze zielen, die hun blik gericht houden op Christus als de Schepper, bezit gij niet.’ ‘Liever worden wij gedood dan dat wij doden, liever komen wij onschuldig om dan dat wij schuldig leven… wat gij ook beveelt, Caesar, wij zijn bereid het op ons te nemen…’. Natuurlijk ging hij eraan, en heeft als zwarte, Afrikaanse heilige zijn sporen door Europa getrokken. En juist hem, de vreemdeling die de keizer zijn diensten weigerde, heeft de eerste Duitse keizer tot zijn beschermheilige verkozen. Wij zijn geneigd daarin enkel schijnheiligheid te zien. Maar je kunt daarin ook zien hoe troon en altaar gelukkig nooit voorgoed van elkaar zijn te scheiden.
Ik liep langs beelden van hoop, beelden van verzet, beelden van rouw, zo uit de kaalslag van Magdeburg weggelopen. Zij wilden bewegen om te verbeelden wat niet in het dagelijks leven past. Maar wat zouden zij zijn als daar niet een keizer Otto doodstil lag, met een Mauritius die braaf op hem past?
Wessel ten Boom