Duitse erfstukken
DUITSE ERFSTUKKEN
Voor de derde keer reed ik alleen bewapend met een reisgids naar Oost Duitsland.
Doktor Faustus van Thomas Mann zat in mijn bagage. In mijn herinnering ging dit boek over de lijn van Luther naar Hitler, maar zo direct bleek het toch niet te liggen. Maar de tentoonstelling in het Lutherhaus wilde ik in elk geval nog eens zien. En dan van Wittenberg doorsteken naar Naumburg, waar het nieuwe Nietzsche Dokumentationszentrum volgens internet klaar moest te zijn. Tegelijk was er in de dom van Naumburg de tentoonstelling ‘Der Naumburger Meister’, waar jaren aan gewerkt is, en er was nog dat museum in Magdeburg dat de vorige keer dicht was, net als het geboortehuis van Nietzsche in Rِcken, vlakbij Leipzig… Kortom, van een vakantie was nauwelijks sprake, ik ging opnieuw op studiereis in het land van de Duitse geesten en demonen en dompelde mij met mijn aantekenboek in handen een week onder in de Duitse cultuur. Met eigenlijk steeds die ene vraag voor ogen: wat doet Duitsland met zijn erfenis? En wat is deze erfenis? Een erfenis die steeds toch ook weer mijn erfenis blijkt te zijn.
Marburg
Na een korte stop in Dillenburg, waar in fris vakantie-elan de Wilhelmsturm bestormd werd, in 1872 gebouwd ter ere van Willem van Oranje op de resten van de burcht waar hij geboren werd, kwam ik aan in Marburg. Marburg, stad op een heuvel, met aan de voet de Lahn en een slot bovenop de top, is zo een typisch Duits stadje met vakwerkhuizen, rode pannendaken, stegen, trappen, doorkijkjes en onverwachte tuinen. Niet geheel toevallig waarschijnlijk hangt het beroemde schilderij ‘De postbode’ van Spitzweg hier.
Toen Philips van Hessen in 1527 de zijde van de reformatie koos werd Marburg al snel een bolwerk van evangelische theologie en het groeide uit tot een echte studentenstad, met nog steeds dezelfde Universitäskirche. Rudolf Bultmann heeft hier van 1921 tot 1951 zijn Neues Testament gedoceerd (er is ook een straat naar hem genoemd), en Friedrich-Wilhelm Marquardt zat er een aantal jaren aan zijn voeten. Ik liep langs het huis waar Melanchton verbleef tijdens het beroemde Religionsgespräch tussen de Zwitserse en Duitse reformatoren in 1529, op initiatief (last?) van Philips, niet ver van het huis vandaan waar Bettina van Arnim, een van de zussen Brentano, later woonde en lid was van de romantische kring. Ik zag een gedenksteen voor Heinrich Schütz die van 1608 – 1609 een stipendium ontving van landgraaf Moritz van Hessen, en ook kwam ik – het was al avond – langs de geopende deur van een zijzaaltje van de roomse Marienkirche en heb staan luisteren naar vrouwenstemmen die oefenden bij een piano – op zo een moment ben ik, weliswaar nog niet voor Maria, maar wel voor Duitsland verkocht. O ja, dit is ook al weer cultuur. De dag was al goed begonnen toen de lutherse Pfarrkirche vroeg open bleek, terwijl een organist zich oefende in choralen van Bach.
De belangrijkste kerk staat beneden, de lutherse Elisabethkirche, die overigens – met uitzondering van het ontbrekende wijwater- en wierookvat – geheel rooms aandoet. Elisabeth von Thüringen (1207), koningsdochter uit Hongarije, groeide al vast op in de Wartburg om op haar veertiende met landgraaf Lodewijk te kunnen trouwen. Zulks geschiedde, maar hij overleed al snel en Elisabeth bleek wel met een kind, maar zonder enig bezit of recht achter te zijn gebleven, waarna zij zich terugtrok uit de wereld, onderaan de Marburg, om vier jaar later van uitputting te sterven. Reeds tijdens haar leven had zij, wier vroomheid en eigengereidheid van jongsaf aan was opgevallen, de status van een heilige verworven. Zo gaf zij haar brood aan de armen, en toen haar man eens thuiskwam vond hij een onderkoelde zwerver in zijn bed, waarmee hij met enig mokken akkoord ging. (In de Wartburg bij Eisenach zijn door Moritz von Schwind verschillende heiligentaferelen van Elisabeth afgebeeld, onlangs geheel gerestaureerd.) Dezelfde Konrad nu, die door haar familie als biechtvader was ingezet om haar ‘franciscaans neigingen’ te beteugelen maar die haar ook ontrechtte, werd nu de voorspreker van de heiligverklaring van deze min of meer verstotene, wat echter pas een ander in 1235, vier jaar na haar dood, lukte. Haar gebeente werd in een optocht naar een kostbare schrijn gebracht, en daaroverheen werd een kerk gebouwd in de voor deze streek typische rode zandsteen, die geldt als een van de eerste gotische kerken van Duitsland. Op last van de ‘reformator’ Philips van Hessen werd deze schrijn leeggehaald, waarna zij eindelijk werd begraven. Veel van haar gebeente was trouwens in de loop der eeuwen door vrome pelgrims meegenomen, zodat er niet zo heel veel te begraven overbleef, vertrouwde de kassier mij toe…
Haar schrijn en graf konden mij niet echt boeien; interessanter vond ik het crucifix van Ernst Barlach uit 1914/17, boven het altaar, waarbij Jezus (mét doornenkroon) niet zozeer een lijdend als wel een afwezig gezicht lijkt te hebben, of de piëta uit 1390 met een totaal verstijfde Zoon. In de Pfarrkirche, staand voor het hoge altaarstuk, had ik me trouwens afgevraagd of de dode Christus aan het kruis niet belangrijker is dan de lijdende.
Het meeste deed me evenwel de afgesloten zuidapsis, waar een grote verzameling sarcofagen met de landgraven van Hessen stond. Het was alsof zij, voor de geschiedenis al lang versteend en onbruikbaar geworden, in deze nevenruimte waren bijgezet om in vol ornaat te wachten op de jongste dag. Beelden, schilderijen, kunstige voorwerpen, teksten – zij willen in kerken maar al te vaak ontroeren, medelijden opwekken, een feest van herkenning bieden of juist imponeren en vermanen. Maar in dit alles stoten zij ook af. Het is de ruimte van een kerk die werkelijk overtuigt en brengt tot ware devotie. Is het niet de ruimte die in staat is om ons aan te nemen en op te tillen tot het niveau van de gemeenschap der heiligen? Zo lagen zij hier tezamen, terwijl elk moment achter het dik gordijn de stofzuiger tevoorschijn zou kunnen komen.
Dat van 1945 tot 1952 in deze Duitse ‘moederkerk’ beide Frederiken, koning van Pruisen, gelegen hebben (waar een steen in de vloer aan herinnert), daar stap je nog wel overheen. De Russen zullen de beenderen van beide koningen, in aftocht ‘gered’ naar het Westen, wel hebben teruggeëist én gekregen. Maar echt slikken is het om in een donkere hoek het graf van Hindenburg en zijn vrouw te zien, ook hier na de oorlog herbegraven: zَ massief, zَ zwijgend (geen enkele naam of tekst is erbij), zَ verborgen, en daarom juist zo onoverkomelijk aanwezig – ook dit is een erfstuk van de Duitse geschiedenis.
Kan het verleden worden verwerkt, zolang het niet is vergeten? Als ik twee dagen later in Wittenberg voor het schilderij van Adolf Friedrich Teichs ‘Kaiser Karl V. am Grabe Luthers’ uit 1846 sta, keert de vraag als een boemerang terug.
Na de Schmalkaldische oorlog met de opstandige Duitse vorsten, die hij in 1547 had gewonnen, wilde Karel de kerk in het bedwongen Wittenberg bezichtigen waar zijn aartsvijand Luther altijd gepreekt had. Bugenhagen, stadspredikant na Luters dood in 1546, vertelt in zijn verslag dat niemand de koster kon vinden die de sleutel had, dus weken zij uit naar de Slotkapel waar Luther lag begraven. Volgens de legende zou Alva, op dit schilderij aan Karels zijde temidden van een aantal bisschoppen, kardinalen én Lucas Cranach de Oude (!) afgebeeld, terwijl zij kijken naar het ietwat geopende graf in het donker, hem hebben ingefluisterd de beenderen van Luther alsnog te verbranden. Waarop deze hem antwoordt: ‘Hij heeft zijn Rechter gevonden. Ik voer oorlog met de levenden en niet met de doden.’
Elisabethkirche, Marburg
In acht zware sarcofagen liggen al dan niet met gemalin
de landgraven van Hessen in volle wapenuitrusting
op wacht. De kosteres die hen tot aan de jongste dag
afstoft, wordt betaald van mijn karige entreegeld.
Nazaat Philips heeft de gouden schrijn van nicht Elisabeth
leeggehaald. Of wat er nog van haar aan relikwieën restte.
Want zij die in haar leven alles aan de armen gaf, werd na
haar dood tot in haar merg en been vergeven, zogezegd.
Maar hij bracht de reformatie in Marburg en zorgde alsnog
voor een ordentelijke begrafenis van het laatste botje.
Wie zal ons vinden hier nu wij, het rusten moe, de dood
tot kunst hebben verheven, en dus betalen
voor het bezichtigen van een zo goed als leeg graf?
Dan vind ik in een donkere hoek het massagraf van Hindenburg
en zijn vrouw, zwaar als gewapend beton, zo lijkt het wel,
als om voor altijd te moeten zwijgen, maar ondertussen.
Wessel ten Boom