Waarom Barth? Antwoord aan At Polhuis

logo-idW-oud

 

WAAROM BARTH? Antwoord aan At Polhuis

Mijn oproep, At, aan jou, een aantal nummers geleden, om ernst te maken met het voorstel van Den Dulk tot een retractatio van Barths theologie, heeft je in verlegenheid gebracht, zo zeg je (IdW 11). Je hebt je handen vol genoeg aan de Barth zoals hij voor je ligt, en ervaart in hem de ‘troost der onderwijzing’ als ik het zo mag noemen in een tijd waarin ook jij je, als zovelen, politiek heroriënteert. Anders dan in de jaren zeventig en tachtig, toen Barth je aanzette tot politieke actie vanuit de verwachting van een rechtvaardige maatschappij, leert hij je nu in deze verlammende tijden dat het God zelf is die handelt en toont hij heilzaam de illusie van de maakbaarheid van de samenleving. Deze Barth is je momenteel dierbaar en behulpzaam, en daarom, zo zeg je, begrijp je ook niet goed wat Den Dulk eigenlijk met een herziening van Barth bedoelt.

Vergeef me, At, dat ik om je reactie een beetje moest glimlachen. Niet omdat je na het verwoorden van deze verlegenheid juist wel doodleuk tot een herziening overgaat, want net als Den Dulk stel ook jij Barths begrip van de menselijkheid van God ter discussie. Natuurlijk uit je daarmee in niet mis te verstane woorden kritiek op Barth. Maar wat geeft het? Ik las laatst een uitspraak van de vroegere DDR-theatermaker en schrijver Heiner Müller over zijn omgang met Bertolt Brecht: “Brecht inszenieren ohne ihn zu kritisieren, ist Verrat.” En ik denk dat Müller daarmee bedoelt: verraad niet in de laatste plaats aan Brecht zelf. Dat lijkt me ook gelden voor Barth. Ik ben het dan ook van harte met deze herijking eens. Ik zou me zelfs kunnen voorstellen dat we intuïtief dezelfde vragen hebben bij die veel geroemde menselijkheid: staat dit begrip ons vandaag de dag niet eerder in de weg bij het willen begrijpen van Gods openbaring en ons huidige geloof in Hem, dan dat het ons daarbij helpt? Als Den Dulk zegt dat we het met dit begrip niet hebben gered, dan denk ik dat we dit allebei direct beamen kunnen: die menselijkheid is ons door het wegvallen van het socialisme als reëel alternatief tot een grote vraag geworden. Weten we nog wel, wat echte menselijkheid betekent? Je moet wel een zeer verstokte communist of sociaal-democraat zijn, om door die vraag niet geraakt te zijn. Ik vermoed daarom, dat ook jou deze term van de menselijkheid van God momenteel vooral pijn doet aan de oren, mét de voorzichtige vraag of de ‘olle Barth’ in de jaren vijftig misschien toch niet iets te veel van zijn liefde voor het humanum geprojecteerd heeft in de God van Israël. Wat is de mens? Niet zo heel veel meer misschien dan een beetje humus dat dringend een tuinman nodig heeft.

Over deze herijking struikel ik dus niet; ook ik acht hem geboden. Nee, mijn gegrinnik gold iets anders, toen ik je antwoord op mijn oproep las.

Natuurlijk geloof ik je, als Barth jou sterkt en troost in het geloof dat God niet afhankelijk is van onze daden. Barth kan daar heel mooi over schrijven, en het wordt je blij om ’t hart. Maar kan Luther dat niet minstens even mooi, of op een andere wijze Augustinus of Calvijn? Toch grijp je niet terug naar hen, maar naar Barth, die je vroeger juist zo anders hebt verstaan. Waarom? Dat fascineert. Wat heeft die man toch, dat je alweer grijpt naar hem? Je zegt dat Barth jou deemoedig en bescheiden maakt. Ook dat wil ik wel geloven – maar eigenlijk toch maar half. Want dat klinkt wel heel vroom, maar ik denk dat Barth je ook nog iets anders maakt. En is het niet daarom misschien dat mensen zoals jij en ik graag naar hem grijpen?

Je zult het me niet kwalijk nemen, als ik zeg dat ik eigenlijk niet de indruk heb dat jij je theologisch bescheiden gedraagt. Ik denk nu aan je artikel in nummer 12 waarin je het (ook tot je eigen verbazing) in de lijn van Barth nogal fors opneemt voor president Bush en diens uitspraken over Israël en de Joden. Ook hier kan ik je tot op zekere hoogte volgen, maar lachen doe ik ook: At, waarom laat Barth ons maar niet los – is het niet omdat hij juist géén bescheiden theoloog was, maar sprak met een profetisch elan en een beslistheid en absoluutheid die telkens doen vermoeden dat hier iemand is die Gods eigen zaak in alle ernst (naast alle ‘Heiterkeit’) op de agenda plaatst? Ik krijg eigenlijk de indruk, dat het juist deze krachtige ‘Ruck’ is die Barth telkens weer geeft aan de theologie, die jou aanspreekt, moed geeft, ‘frei’ en ‘fröhlich’ maakt om nieuwe wegen in te slaan en als het moet je zelfs van oude makkers te isoleren. Wat een evangelische vrijheid ademt er niet in Barths theologie om inderdaad vrij te zijn in je oordeel, zonder je aan dat van anderen te hoeven storen. Wat een kracht geeft het om je niet te hoeven confirmeren aan bestaande fracties en partijen, maar zelfstandig en creatief je weg te kunnen gaan; en wat een moed om dan ook tegen alle partijen in die weg in relatieve eenzaamheid te gaan. Zo zie ik je bezig in je retractatio, in Rotterdam, in je gemeente, in In de Waagschaal en de publieke opinie. Waarom Barth? Je wilt, zoals je zelf zegt, bij alle deemoed je engagement niet verliezen, en het is de theologie van Barth, met haar weten van Gods eeuwige genade én met haar politieke ‘Gebot der Stunde’, die je daartoe uitdaagt en vrijmaakt.

Ik herken dit alles zeker, maar breng er nu toch een element bij in.

Als ik moest zeggen waarom de theologie van Barth mij dierbaar is, dan is het denk ik toch niet vanwege die beslistheid en dat gezag. Juist als het om politieke zaken gaat, kan ik me daar ook wel eens aan ergeren bij Barth. Nee, ik denk dat ik van Barth houd omdat je, net als overigens bij Kohlbrugge, proeft dat het een theologie van de nederlaag is. Dat herken ik en dat troost mij. Maar ik acht het ook zeer opportuun.

Natuurlijk is Barths theologie niet te begrijpen zonder de nederlaag van de eerste wereldoorlog, die ook de nederlaag van het socialisme was. Als je niet ooit tot in je fundamenten geschokt bent over de onmenselijkheid van de mens, en niet ooit, al is het maar even, met Israëls profeten de drang tot een rechtvaardige maatschappij gekend hebt – zou de theologie van Barth je dan niet altijd een vreemde blijven? Wat een aarzelingen, wat een stremmingen, wat een menselijke last die hier om de hoek komt kijken! Waar is dat allemaal voor nodig? Ja, je moet er gevoel voor hebben, dat hier de nederlaag van de mens gethematiseerd wordt, die door Gods onbegrijpelijke genade toch tot overwinning wordt. Stel je voor, dat Barths theologie werkelijk een theologie van de overwinning zou zijn, als uitdrukking van de heersende maatschappelijke (liberale, christen- of sociaal-democratische) orde. Ze zou een autoritaire ramp zijn. Barths eigenlijke positie is toch altijd die van het verzet geweest, tegen het burgerlijk en kerkelijk establisment in; dat proef je aan alle kanten, onder meer in zijn constante kritiek op de bourgeois als de in wezen autonome mens zonder God – maar het is niet het verzet van de krampachtige man die alsnog zijn overwinning moet behalen, maar die zich in zijn nederlaag bij God geborgen weet. Het geheim van Barths vrijheid en onaangepastheid, ook in de politiek, tot aan zijn kleding toe zoals zijn biograaf Eberhard Bush weet te vertellen, zou wel eens juist in dit besef van een nederlaag kunnen liggen die hij heeft kunnen verwerken. Wie tegen zijn verlies kan heeft vrij spel.

Aan ons de vraag, At: als wij zo gaarne grijpen naar de stoere woorden van Barth, doen wij dat omdat wij er tegen kunnen dat wij in onze hoop op een rechtvaardige samenleving werkelijk hebben verloren, dus een nederlaag hebben geleden, en kunnen ageren omdat wij niets hebben te verliezen, zélfs niet een perron nul – óf halen wij ergens toch onze gram op deze burgerlijke maatschappij die wij haar overwinning niet gunnen? Laat ik eerlijk zeggen: ik vertrouw daarin zelfs Barth niet altijd helemaal, laat staan mezelf.

Toch blijft hij voor mij dé theoloog die als geen ander de nederlaag van de moderniteit thematiseert zonder terug te keren tot een theologie van de overwinning. Daarom is zijn stem mij zoveel liever dan al die theologische pogingen van tegenwoordig om aan de nederlaag te ontsnappen en te doen alsof het tussen God en mens van nature wel oké zit. Maar óók vraag je je wel eens af, of een theologia crucis zich verdraagt met al te stoere woorden.

Jij vraagt je af waarom we Barth zouden moeten herzien, maar doet het ondertussen wel door het accent weer op Gods goddelijkheid te leggen. Ik zoek het, zoals gezegd, ook in deze richting. Ik hoop dat je je door mijn antwoord gekend voelt, en misschien dat we het nog maar eens verder moeten hebben over die goddelijkheid en menselijkheid van God – temidden van onze nederlagen.

Met een hartelijke groet,

Wessel ten Boom