Mark Wildschut vertaalt Barth (II)

logo-idW-oud

 

MARK WILDSCHUT VERTAALT BARTH (II)

Een interview met de vertaler van De brief aan de Romeinen

In het vorige nummer stond de eerste helft van een interview dat ik had met de filosoof Mark Wildschut over zijn vertaling van de De brief aan de Romeinen van Karl Barth. Nu volgt de tweede helft. In kader staat een gedeelte uit de lezing die Wildschut hield bij de presentatie van dit boek op 11 juni vorig jaar in het Goethe Instituut, een citaat van Barth uit zijn Woord vooraf (tweede editie) en één uit Hoofdstuk 8.

Nederlands en Duits

Heb je het idee dat de Nederlandse taal zich er voor leent om de gedachten van Barth op te vangen? Het Nederlands is toch wat elastischer en langademiger dan het Duits?
Zonder meer. Er is geen vertaling waarover ik op dit punt zo tevreden ben. Met name bij Heidegger voel ik wel dat de vertaling altijd tekortschiet. Dat haal je niet, je haalt zijn spel met de woorden niet. Dat woord-denken en zijn hele zeggingskracht, dat red je niet. Dus schiet je altijd tekort, en bij Nietzsche eigenlijk ook wel een beetje. Daar heb ik ook niet het idee dat ik hem totaal recht kan doen. Maar bij Barth had ik dat helemaal niet. Ik had het gevoel, dit is… ja, misschien wel helderder in het Nederlands.

Vind je dat Barth eigenlijk typisch Duits spreekt? Volgens mij spreekt hij eigenlijk helemaal niet zo Duits. Het is toch wat klassieker en minder romantisch…
Nee, maar misschien komt dat omdat het een Zwitser is. Het Zwitsers staat iets dichter bij het Nederlands dan het klassieke Hoogduits. Zeker dat Bernduits – mijn vrouw is Zwitsers en we komen daar nogal eens – heeft wonderlijk veel Nederlands klinkende woorden in zijn taalschat, dat zou nog kunnen. Zwitsers kunnen ook veel makkelijker Nederlands leren dan Duitsers; die hebben ook hetzelfde soort gutturale klanken. Het zou een rol kunnen spelen.

Je zei ondertussen dat je je vertaling in het Nederlands misschien nog wel helderder vindt dan het Duits….
Ja, dat kan ik natuurlijk niet beoordelen, maar het Nederlands is een prachtige taal met enorm veel mogelijkheden, en dit kan het aan. Dat kan ik rustig zeggen. Ik heb dus niet het gevoel dat ik allerlei dingen niet heb kunnen doen, zoals bij Heidegger.

Zou het feit dat Barth zich uitdrukkelijk dienstbaar aan de zaak van Paulus opstelt, ook met deze helderheid te maken kunnen hebben? Dus dat hij er minder er op uit was om origineel te zijn, minder nieuwe woorden wilde ijken?
…. dit is een interessante gedachte. Het zou kunnen, ja. Er speelt denk een heleboel een rol. Ook de geschiedenis van de bijbelvertalingen in Nederland, die denk ik net zo rijk is als in Duitsland, zodat je heel veel tot je beschikking hebt. Dan speelt wat jij zegt natuurlijk ook een rol: die exegese, waar zo een tekst natuurlijk ook uit voortkomt, dat we daarin een minstens zo rijke traditie hebben, lijkt me, al vanaf de 16e eeuw. Waarbij je natuurlijk nog moet worstelen want Barth gebruikt de Luthervertaling, die wijkt toch wel weer behoorlijk af, dus dat was wel echt puzzelen. Juist op het punt dat hij commentaar geeft op Paulus was het lastig. Ik kon met geen enkele bijbelvertaling uit de voeten. Dus ik zat constant met allerlei bijbels, ik heb ze allemaal gebruikt, de Statenvertaling, de nieuwe vertaling, de Naardense bijbel, de Leidse vertaling. Dat vond ik eigenlijk nog het minst bevredigende, veel lastiger dan de vertaling van de Römerbrief zelf.

“Ik zou graag nog wat voortborduren op een kleine meditatie naar aanleiding van een citaat van Nietzsche over de ‘erbarmelijke gevoelens van de bediende-ziel’, die ik vorig jaar bij de presentatie [van zijn Nietzsche-vertaling, WtB] heb gehouden. Ik had het toen erg persoonlijk gehouden, zei dat Nietzsches bijtende kritiek op alles wat naar ‘bedienden’ riekt, op de knecht, op de slavenmoraal enzovoort, soms ook onaangenaam had geroerd in mijn eigen bediende-ziel van vertaler. ‘Want,’ zei ik, ‘is de vertaler niet de bediende bij uitstek? Niet de schrijver noch de geadresseerde, maar slechts de bode, de dienstbode tussen schrijver en lezer?’ En het is, ik zeg het er maar bij, geen valse bescheidenheid als ik mezelf zo uitdrukkelijk als ‘letterknecht’ neerzet. Zijn wij dat, zoals we hier verzameld zijn, niet allemaal, of we nu teksten van Nietzsche en Barth vertalen of ze interpreteren of becommentariëren en er college over geven of ze uitgeven of anderszins? Het gaat er mij juist om dat scheldwoord ‘letterknecht’ als een geuzennaam te leren dragen. En daar helpt Barth bij. (..) In dit boek, zo lijkt het, wordt dienaarschap niet gehekeld maar eerder aanbevolen, in dit boek kan ik mezelf in mijn knechtenrol met opgeheven hoofd terugvinden. En zeker als ik daar de aard van Paulus’ dienaarschap, namelijk dat hij een bode is die een boodschap overbrengt, bij betrek. Want wat doet een vertaler anders dan dat? Net als de apostel, en in diens kielzog de commentator van de apostel, Karl Barth, wil ook de vertaler als een bode, als een dienstbode meehelpen een boodschap over het voetlicht te brengen. En omdat Hermes bij de Grieken de boodschapper was van de goden, heet dit werk, dit overdragen en uitleggen en vertalen, dit overbrengen van het vreemde, van het andere, ja van het ‘ganz Andere’ hermeneutiek. Niet alleen het mooie Woord Vooraf van Barths boek is een hermeneutisch pamflet, het hele boek is dat feitelijk. En het hermeneutisch werk van de vertaler voegt heel goed in deze hermeneutische ‘dienst’. Zo kon ik me tijdens het vertalen van dit boek erkend voelen in mijn rol van vertaler. (..)
Als deze Römerbrief al een oproep is tot dienstbaarheid en met Paulus ‘oneerbiedigheid en insubordinatie’ als zondigheid bestempelt, betreft dat louter en alleen de relatie tot God, het knecht zijn van God, dat nu juist een bevrijding van elk juk, ook van het juk van de religie, van alle geknechtheid door de dingen betekent. Tegenover de wereldse verhoudingen is dit boek in elk opzicht eerder revolutionair, strijdvaardig, een oproep tot bevrijding. Tegen mensen die zich door de dingen, of bijvoorbeeld door een Führer laten knechten, trekt Barth daarentegen fel van leer. Ook dat is misschien geheel in lijn met de oorspronkelijke christelijke leer, maar dan zo dat Barth daar de scherpe kanten niet vanaf slijpt, maar de steen des aanstoots die ze is juist weer hard voelbaar maakt.” Mark Wildschut, 11 juni 2008.

Woord van God, woord van mensen

Heb jij de Römerbrief gelezen als een boek dat inderdaad niets anders wil dan de zaak dienen die Paulus aan de orde stelt, en zo ja, vind je dat Barth hierin geslaagd is?
Ja, zeker… nou ja, ‘geslaagd’… Ik weet helemaal niet of ooit is uitgezocht in hoeverre Barth met de fenomenologische beweging te maken heeft gehad, maar dat beroemde motto ‘zur Sache’ van Husserl, en later van Heidegger, ter zake, die zaak zelf laten spreken, die zie ik heel sterk terug in Barth… Daarom denk ik ook dat de vraag niet zo relevant is – daarom spreekt Barth mij ook juist aan – of hij Paulus recht doet, maar of hij de zaak recht doet. Dus hij kijkt als het ware door Paulus heen of samen met Paulus naar de zaak waar het alleen om draait. En ik vind dat hij dat zeer overtuigend, dat hij die houding zeer overtuigend aanneemt. Dus die voorwoorden in dit boek, dat hermeneutisch pamflet, vind ik ook geweldig. Daar gaat het juist om. Niet of het klopt met Paulus, maar dat je hem inderdaad als het ware in een houding kunt brengen dat hij de zaak dient; dat je ook vertrouwen kunt hebben in de auteur, dat Paulus ook iets gezien heeft wat hij probeert uit te drukken, en dat je hetzelfde probeert te zien; dan krijg je ook verschillen natuurlijk over 200 jaar…; daar gaat het steeds om. En ik vind dat hij dat inderdaad doet en of dat nou ‘geslaagd’ is… het is nooit af, maar ik vind zijn poging zeer geslaagd, als poging.

Voel je als vertaler dan ook iets van de sensatie met dezelfde zaak bezig te zijn?
Nee, niet als Barth zelf. Ik sta niet op dezelfde manier met afstand tot de zaak; een commentaar heeft een afstand, die bekijkt de zaak zelf. Ik kijk naar een tekst die ik moet overzetten; zo letterlijk, woordelijk mogelijk liefst. De sensatie die ik voel is dus van een andere orde doordat ik door Barth wordt meegenomen, maar niet omdat ik zelf weer dezelfde soort vrijheid heb ten opzichte van de tekst. Nee, dat komt maar heel zelden voor; het komt inderdaad precies voor op die punten – ik heb het zonet over insubordinatie gehad – waarin je als vertaler stukloopt op de tekst. Wanneer het misgaat. Dat is als vertaler een enorm ding. Dat is gewoon heel vervelend. En tegelijkertijd begint het daar pas. Daar wordt het spannend, daar ga je merken wat vertalen eigenlijk is; daar zal je echt fenomenologisch moeten gaan kijken wat je nu eigenlijk moet vertalen, terwijl je op het moment dat je normaliter als broodvertaler aan het vertalen bent, bij wijze van spreken op de huid van de tekst blijft. En voor het grootste deel weet je helemaal niet waar je het over hebt, om het maar even overdreven te zeggen. Want écht kijken… maar als een vertaling mislukt, dan ga je ook merken dat je het niet vat; als je geen woorden hebt, vat je het niet, dan moet je gaan kijken.

Vind je dat het mooie van het vertalen? Lastig, maar ook mooi?
Ja, dat is het dubbele eraan, het is ook mooi.

Mooi is dan toch ook als je ook iets vindt; als je denkt: dit is het?
Nou ja, dat zou flauw zijn, want dan kijk je toch weer naar een oplossing; nee, het is eigenlijk net zo mooi als je het niet vindt eigenlijk – het is alleen lastig.
De uitgever zal er niet zo blij mee zijn…
Precies.

Is er iets gebleven waar je bij het vertalen niet uitgekomen bent?
Nou, niet echt… Je bedoelt dat heel taalkundig, neem ik aan. Inhoudelijk natuurlijk is het één grote vraag gebleven; kijk, die grote vraag van een Woord van God in een mensenmond, dat elk woord tekortschiet, dat heeft ook een vertaalkant. Je zit dus als vertaler met hetzelfde probleem als waar het in de zaak echt over gaat, dat elk woord tekort schiet. Maar het is natuurlijk wel wat anders of je als vertaler zegt ‘mijn woord schiet tekort ten opzichte van Barth’, of het woord schiet zelf tekort ten opzichte van de zaak. Maar het heeft wel een diepe vertaalproblematiek in zich… Het is bijna omgekeerd. Omdat het woord altijd tekortschiet ten opzichte van de ‘logos’ van God, is het iets minder erg als ik dat toch al tekortschietende woord van Barth als vertaler ook nog eens een heel klein beetje tekortdoe.

Met de mogelijkheid dat je het Woord van God minder tekort doet dan Barth zelf!
(Lachend:) Nou, misschien is dat soms wel zo. Ik weet het niet, onze taal staat misschien wel iets dichter bij God dan het Duits…

…dat lange tijd als derde openbaringstaal gold! Houd je eigenlijk meer van Duits of van Nederlands?
Meer van Nederlands; ik vind Nederlands een prachtige taal. Ik voel me als vertaler toch een soort middelaar, en het Nederlands is een mooie middelaars-taal. De zuiverheid van de taal, zoals Heidegger alle romanismes eruit gooit om het Germaans-Duits te bewaren, daar heb ik het niet zo erg op. Dat maakt ook de vertaling van Heidegger vaak heel lastig. Ik vind het prettig om ook uit andere taalgebieden dingen te kunnen halen, dat vind ik soms heel mooi, daar is het Nederlands heel soepel in, inderdaad elastisch zoals je zegt.

Barth vertalen

Wat voor type vertaler raad je Barth aan, als er weer een boek van Barth vertaald moet worden?
(gelach:) Míj!

Ja, zou je nog meer Barth willen vertalen? Heb je enig idee wat bijvoorbeeld?
Nou, ik zou wel willen dat een goede Barth-kenner, die de hele KD kent, eens echt een mooie selectie uit de KD maakt die de moeite waard is en net zo een soort boek oplevert. Ik weet niet of de uitgever dat ook wil, misschien wel, want dit is een groot succes, maar dit wordt moeilijker misschien. Ik ken de KD niet – ik heb wel stukjes gelezen trouwens. Maar het is wel anders, heel andere taal ook, een taal die een andere kant op is gegaan; minder geharnast, en misschien spreekt dat dan ook minder aan, en ik weet niet of het ook mogelijk is daar bepaalde stukken uit te halen, of dat je een groot afgerond stuk neemt; ik kan dat niet beoordelen…

Maar aan wat voor type vertaler denk je los hiervan?
Dat weet ik niet zo… misschien is een vertaler met een zekere filosofische achtergrond wel goed. Behalve Luther en Calvijn hebben bij Barth die negentiende eeuwse filsosofen wel een enorme rol gespeeld, ook in hun taalgebruik waarschijnlijk; dus dat zou wel een pre zijn, mensen die een beetje op de hoogte zijn van Kierkegaard en Nietzsche.

“Een van de lieden rond Ragaz heeft met behulp van de uitspraak van de oude Blumhardt: ‘Eenvoud is het kenmerk van het goddelijke!’ met mij willen afrekenen. Ik antwoord daarop dat het niet in mijn hoofd opkomt te denken dat ik ‘het goddelijke’ zeg of opschrijf. ‘Het goddelijke’ staat naar mijn weten trouwens niet in boeken. Zou de taak er althans voor ons, die geen oude Blumhardt zijn, uit bestaan naar het goddelijke te vragen, dan staat de eenvoud waarmee men vanuit God de bijbel en nog een aantal andere zaken begrijpt, de eenvoud waarmee God zelf zijn woord spreekt, niet aan het begin maar aan het eind van onze weg. Laten we over dertig jaar verder praten over eenvoud, maar het nu over de waarheid hebben! Voor ons is trouwens noch de Romeinenbrief van Paulus, noch de huidige toestand in de theologie, noch de huidige toestand in de wereld, noch de toestand van de mens tegenover God eenvoudig. Wie het in deze toestand om de waarheid te doen is, moet de moed hebben eerst ook eens niet eenvoudig te kunnen zijn. Het leven van de mensen is vandaag de dag in alle opzichten moeilijk en gecompliceerd. Voor kortademige pseudo-eenvoud zullen ze ons allerminst dankbaar zijn, als er al ooit van dankbaarheid van de mensen sprake zou zijn. Maar ik vraag me serieus af of de hele roep om ‘eenvoud’ iets anders betekent dan het op zich heel begrijpelijke, en ook door de meeste theologen gedeelde verlangen naar een directe, niet paradoxale, niet alleen geloofwaardige waarheid. Ik denk aan de ervaringen die ik met een toch zo serieus en oprecht man als Wernle opdoe. Zeg ik bijvoorbeeld ‘ronduit en eenvoudig’: ‘Christus is opgestaan!’, dan klaagt hij in naam van de moderne mens, die zich gekwetst voelt in alles wat hem heilig is, over grote eschatologische uitspraken en dat de moeilijke, moeilijke problemen van het denken hier geweld worden aangedaan. Maar wanneer ik ervoor ga zitten om hetzelfde in de taal van het denken, en dat betekent dialectisch te zeggen, verzucht hij opeens in naam van de bescheiden en eenvoudige christenen dat een dergelijke leer wel erg wonderlijk, geestrijk en moeilijk te volgen is. Wat moet ik hem antwoorden? Is het niet overduidelijk dat ik het hem pas naar de zin kan maken als ik zou besluiten de gebroken lijn van het geloof op te geven en dat welbekende, handzame, directe, niet paradoxale te zeggen, dat nu eenmaal in het rijk van de waarheid voor het rijk van het volslagen kinderlijke en het volslagen onkinderlijke, het derde, uitgeslotene is? Zeker, ik verlang er ook naar om over datgene waar het in de Romeinenbrief om gaat eenvoudig te kunnen praten. Als er ooit iemand komt die dat kan, zal ik meteen het bijltje erbij neergooien; ik hecht niet aan mijn boek en mijn theologie. Maar tot op heden heb ik onder hen die ‘eenvoudig’ praten slechts lieden aangetroffen die eenvoudig – over iets anders praatten, en die mij daarom niet tot hun eenvoud kunnen bekeren.” Karl Barth, De brief aan de Romeinen, Voorwoord bij tweede editie.

De gever en de ontvanger

Veel lezers van ons blad hebben de nodige bezwaren bij de NBV omdat ze hem ‘modieus’ en daardoor geforceerd vinden. Hoe zou jij zo een document als de bijbel vertalen?
Nou, dat lijkt me een fantastisch project. Maar… ik ben het helemaal niet eens met de kritiek op die vertaling. Wat trouwens een hoop mensen hebben die meestal iets ouder zijn, zoals Henk Hoeks, die hebben ook die liefde voor de oude statenvertaling en kritiek op de nieuwe. Dat heb ik helemaal niet; zonder dat ik dat allemaal kan beoordelen, hoor. In Trouw heb ik wel artikelen gewijd aan die vertaling gelezen, en er zal wel best een probleem zijn, maar als je vraagt hoe moet het aangepakt worden: zoals ze het gedaan hebben. Je hebt dat Goethe-citaat, dat je je naar het andere moet verplaatsen – vergelijk ‘übersetzen’ –, maar je moet ook het andere naar jou toe halen, dus naar de taal die nu gesproken wordt; dat is je taak als vertaler. Je hebt natuurlijk wel een soort vrije keuze: als je het ganz Andere naar voren wilt halen, dan zal je die beweging naar de andere taal waarschijnlijk ook zwaarder maken dan naar je eigen taal, dus in die zin zou ik misschien ook… nou, bij de bijbelvertaling weet ik niet eens of dat op dezelfde manier moet gebeuren, dat is echt een vraag.

Heb je het idee dat Barth jou als ongelovige, buitenkerkelijke mens ook echt gezocht heeft, of vind je dat hij sprak voor de gelovige, binnenkerkelijke mens?
Nou, ik denk niet dat Barth een soort populariserende neiging überhaupt heeft gehad, dus dat hij een groot publiek opzocht. Dat grote publiek heeft hem overvallen, dat spreekt ook niet uit de tekst. Ik denk dat zijn drijfveer echt zakelijk is geweest om predikanten een steun in de rug te willen geven; dat dat eigenlijk zijn publiek was. Dus de predikant, maar zeker omdat hij zelf ook predikant is geweest gaat het er niet om om de predikant te helpen, maar door de predikant heen de gemeente te helpen; dat ze… dat er überhaupt nog iets te zeggen valt vanaf de kansel, en dus ook te horen valt in de kerk. In die zin is het eerder interkerkelijk dan voor mensen buiten de kerk… Als je bewust totaal buitenkerkelijk bent, dus echt a-kerks, wordt het heel moeilijk voor je om Barth te omarmen. Je mag wel een heel modern mens zijn die grote problemen heeft met het instituut, dat doet Barth zelf ook, maar je moet ergens op die grens, op die drempel zitten. Je moet niet zeggen: ik zoek het liever in het boeddhisme of zo, dan heb je niks aan Barth. Je kunt als agnost ook iets heel anders gaan doen op de religieuze markt.

Voel je een zekere verwantschap met de kerk of het christendom als een principieel ‘hermeneutische gemeenschap’, of ben je juist meer op zoek naar de ‘oertekst’ van een cultuur of verschillende culturen?
Ah, dat vind ik moeilijk te beantwoorden. Ik denk allebei, beetje slap misschien… iets in mij zoekt wel naar een gemeenschap; het individualisme van deze tijd vind ik best moeilijk om in te leven, dus in die zin gaat het wel naar het eerste toe. Als ik die kerk van Huub Oosterhuis instap, is het toch in de eerste plaats dat wat ik zoek…. Maar die oertekst, dat vind ik weer belangrijker vanuit mijn filosofische achtergrond; dus allebei eigenlijk.

Hoe vind je de ontvangst van het boek? Heeft de tweede druk van dit boek je verrast?
Het is een fantastische ontvangst. Inderdaad ook erg verassend, vanwege zijn moeilijkheidsgraad… Je hebt dat prachtige voorbeeld genoemd van die vrouwen die in huilen uitbarstten, dat vind ik schitterend, dat het dat kan doen. Kijk… Heideggers Sein und Zeit heeft ook een enorm succes gehad, maar daarbij heb ik altijd het gevoel gehad dat een hoop mensen het gekocht hebben om op hun nachtkastje te leggen en aan anderen te laten zien, en hier heb ik dat niet; ik het gevoel dat er echt… ik hoor het, ik hoor ook van mensen, die zitten in werkgroepjes dit boek te bestuderen; dit boek wordt echt gekocht om te lezen, dat vind ik echt geweldig. Ik heb bij geen enkele andere vertaling zo een gevoel dat ik iets heb kunnen doen… Ger Groot is ook het voorbeeld van een agnost, van agnosten die geraakt zijn door dit boek, en dan niet in tranen en herkenning wat je vertelt van die vrouwen, maar meer in de knoop; ze komen meer in de knoop, zo van ‘ik vind het wel erg lastig om met deze man geconfronteerd te worden, kennelijk is het tegen atheïsme aanhikkend agnosticisme ook niet het einde, het laatste antwoord.’ Ik denk dat dat bij meer mensen aan de hand is.

“Wij spreken over de Geest. Maar kunnen we dat dan? Nee, dat kunnen we niet; want we hebben weliswaar veel woorden voor de vele mogelijkheden, maar geen enkel woord voor deze, voor de onmogelijke mogelijkheid van ons leven. Waarom zwijgen we er dan niet over? We moeten er ook over zwijgen; maar de Geest wordt door ons zwijgen evenzeer gecompromitteerd als door ons spreken. Met zwijgen is hij net zo min gediend als met spreken. En het blijft zo dat hij het Woord is dat zowel in ons spreken als in ons zwijgen verkondigd wil worden. Niet kunnen spreken en niet kunnen zwijgen, moeten spreken en moeten zwijgen – in wat voor bochten we ons ook wringen, tegenover de Geest komen we hoe dan ook in het gedrang, en een duidelijke uitweg uit dit gedrang is er niet. Als we maar zorgen dat we spreken als het op spreken en zwijgen als het op zwijgen aankomt, en daarbij tevens inzien dat als we het bij het rechte eind hebben, niet wij het bij het rechte eind hebben (niet wij als religieuze sprekers of zwijgers!), maar dat het dan de Geest zelf is die heeft gesproken of gezwegen.” Karl Barth, De brief aan de Romeinen, 251.

Tot slot

Wie vind je een groot vertaler, nu of vroeger?
Wat ik een heel knappe vertaalprestatie vind, dat is Finnigans Wake van Joyce door Bindevoet en Henkes. Dit is ongetwijfeld het moeilijkst te vertalen boek uit de wereldgeschiedenis en dat hebben ze helemaal vertaald, en helemaal niet slecht, maar dat maakt nog niet dat ik zeg: zij zijn de allerbeste vertalers. Dan kom je ook bij een heel ander vertaalbegrip, met een veel grotere vrijheid, dat is te vergelijken met het vertalen van een gedicht, dat moet je op een heel andere manier doen. Dus, waar heb ik eerbied voor? Misschien ook omdat ik dat zelf niet zo snel zal aanpakken en zal kunnen, vertalingen van heel moeilijke dichters – Peter Verstegen is wel een heel mooie dichter, maar voor mij dus een beetje uit de verte.

Wie schreef volgens jou het mooiste Duits?
Ja! …moeilijke vraag. Heel mooi Duits vind ik Rilke, en dan niet alleen de Duineser Elegien, maar ook zijn Malte Laurids Brigge, dat vind ik fantastisch Duits. En op een heel andere manier Franz Kafka, dat vind ik een heel mooi soort Duits.

Freud?
Nô… Ik vind het een fantastische auteur hoor, ik vind dat hij terecht de Goetheprijs heeft gekregen, in zijn soort vakgebied, als je het niet literair ziet vind ik het wel ongelooflijk wat hij gedaan heeft, ook taalkundig, in zijn eenvoud eigenlijk en ook in de hoeveelheid woorden die hij heeft ingebracht in de taal natuurlijk, maar dat is bijna eerder historisch dan dat dat nou zo een fantastisch Duits is. Ja, Nietzsche natuurlijk, Nietzsche zeker, dat is misschien wel het mooiste Duits dat er is, op een bepaalde manier. Maar die heeft dat ook tot een project gemaakt, door constant aan zijn taal te scherpen, te slijpen; weinig schrijvers zijn zich dat zo bewust geweest als hij.

Tot slot: wat ben je nu aan het vertalen?
Der Satz vom Grund van Martin Heidegger.

Ik wil je hartelijk bedanken voor dit interview.

Wessel ten Boom