Kennen wij God?

logo-idW-oud

 

KENNEN WIJ GOD?

Laatst hoorde ik een gesprek tussen mijn twee oudste dochters. Ze hadden onenigheid, terwijl we naar de bus toeliepen. De jongste dolf, zoals gewoonlijk, het onderspit. Ingehouden woede om zoveel machteloosheid om een zus, die op haar elfde al perfect weet hoe je tegenwoordig discussieert: ‘Dat vind jij, maar ik zie dat anders. Dat geeft toch niet?’ En toen kwam het eruit: ‘Maar er is maar één waarheid!’ Het was meteen haar laatste argument, daarna viel ze stil. Ja, zo een dochter wil je in je armen sluiten, maar je denkt tegelijk: ‘Meid, jij hebt het moeilijkste deel gekozen (of gekregen).’ En je weet ook van wie ze het heeft.

Soms zit je achter je bureau en je vraagt je af of God wel bestaat. De één is daar gevoeliger voor dan de ander. Maar zo een gekke gedachte is het natuurlijk niet. Calvijn zei het al: ‘Waar de vlam is van het geloof, is de rook van de twijfel.’ Waarom is juist Calvijn zo mooi? Omdat je in al zijn woorden een innige dankbaarheid proeft dat God ook even goed niet bestaan zou kunnen hebben, en toch bestaat – maar dan ook meteen in al zijn weldaden van Jezus Christus. Calvijn is meer een man van de breedte dan van de diepte. Je proeft de huiver voor een al te grote diepgang. Wie zich omhoog wil speculeren tot in God zou wel eens heel diep kunnen vallen, omdat hij dingen ziet die hij maar beter niet kan zien. Daarom is voor Calvijn het geloof en zijn ethiek een kwestie van beheersen, en dus ook heersen. Wie van de afgrond weet, moet zich leren beheersen.

Wij hebben in de vorige eeuw dingen gezien, die we beter niet hadden kunnen zien. Waar is God? We hebben Hem de dood ontnomen, we hebben Hem zijn regering ontnomen, we hebben Hem zijn heerschappij ontnomen. Maar daarmee werd Hij een oeverloos Doe-het-zelf-pakket. Dat is ook de kick van het kapitalisme: ongebonden, onbeheersbaar, oeverloos te zijn. Zalig wie zo kan leven: ‘Jij ziet Hem zus, ik zie Hem zo. Dat geeft toch niet?’ Maar wie dichter bij de afgrond staat, roept het uit: ‘Er is maar één waarheid!’ Wijsbegeerte is vaak een troost voor wie in benauwdheid zitten.

Ik zit achter mijn bureau en kijk naar mijn boeken. Vanwaar zal mijn hulp komen? Een paar jaar geleden was er een discussie over God van boven of God van beneden. Het moest nu maar eens afgelopen zijn met dat idee dat God zelf spreekt. Iedereen die even nadenkt weet toch dat wij mensen het zijn die van God spreken. De bijbel is door mensen geschreven, preken worden door mensen gehouden, het geloof wordt door mensen geloofd. Amen.

Ik heb God eens zelf horen spreken. Eén keer in mijn leven. Ik weet nog precies hoe, wat, waar, wanneer. De één zal er wel gevoeliger voor zijn dan de ander. Het was uit de mond van een dominee, maar die viel zogezegd even weg. Het was een machtige ervaring, maar maakt ook erg eenzaam, want zoiets is volstrekt oncommuniceerbaar. Wel kreeg ik de preek later op papier, dus kon ik God nog eens nalezen. Maar toen sprak Hij niet meer zelf. Mozes moest ook twee keer met de tafels naar beneden, en die tweede was een andere dan de eerste. Maar mijn leven was wel voorgoed veranderd. Net als dat van Israël. Heeft God nu zelf gesproken?

Het triomfalisme dat al ons spreken van boven van beneden komt, blijkt bij nader inzien weinig om het lijf te hebben. Het pretendeert een ‘godsbewijs’ onderuit te halen, dat de kerk juist nooit als bewijs heeft willen hanteren. Welke serieuze theoloog heeft ooit beweerd dat zijn geloofsleer van boven is gekomen? Welke ervaren predikant beweert dat zijn preek is gedicteerd door de heilige Geest? Spreken over God is een werk dat in vreugde, maar ook met grote inspanning wordt volbracht. Hoe zou het ook anders kunnen? Dat wil alleen niet zeggen, dat er niet ook wordt gebeden, geluisterd, gehoord, gelóófd tijdens dit werk. En zo is natuurlijk ook de bijbel geschreven: als een menselijk werk. En doet hij ergens zijn best om dat te verhullen? De pretentie van boven te zijn gekomen die bijvoorbeeld de Koran heeft, heeft de bijbel nu juist niet. Wie er over nadenkt, beseft dat het verhaal van de schepping vanuit menselijk perspectief is geschreven, als een menselijke vertelling over God, wat Hij toen en daar begonnen is, en Openbaring eindigt met de zegen van Johannes aan zijn gemeente, en niet met een keizerlijk decreet: ‘Ik heb gezegd.’ Dat deze schrijvers ondertussen iets verkondigden dat voor hen heilig, en dus vol waarheid was, is zonneklaar. Maar het zijn woorden uit hún mond. Daartoe werden zij geroepen, en dat ontkennen zij niet. Zij hebben hun eigen leven er soms voor moeten prijsgeven, juist omdat zij wisten mens te zijn. En als de kerk dus zegt dat zij gebouwd is op het woord van apostelen en profeten, belijdt zij juist dat voor haar de waarheid gebonden is aan het woord van deze mensen. Stel je voor dat een profeet steeds zou zeggen: ‘Ja, maar heus, ik heb het zelf van God gehoord!’ Hij zou een zielige figuur slaan. Jezus zei: Ik – ben de weg, de waarheid en het leven. Stel je voor dat Hij met een pruillipje zou zeggen: ‘Ja, sorry hoor, maar dat heeft mijn Vader mij zo gezegd.’ Dus hij die smaalt, dat elk spreken van God van beneden komt, zoekt die niet juist naar een onmogelijke legitimatie van boven? Zo heb je al gauw de lachers op je hand. Maar de kerk getuigt inderdaad van Gods grote daden – die zij kent via mensen. Daarom volgt op elke eerste bekering een tweede bekering, en die duurt je hele leven. Gaan leven met de profeten en de apostelen als Zijn getuigen. Je voegen in de kerk met haar lofzang en klaagzang. Leren luisteren, leren bidden, leren hopen en geloven. Leren vergeven en vergeven worden. Dat heeft meer met discipline dan met extase te maken. Zoals Calvijn zich zette aan de uitleg van de hele Schrift, en daar bijna in geslaagd is, en Barth elke ochtend niet alleen naar Mozart luisterde, maar ook zijn pijp stopte, de punt van zijn potlood sleep en vervolgens aan het werk ging. Natuurlijk komt al ons spreken over God van beneden. Maar zwijgt Hij daarom? Wie Gods spreken van boven afserveert, serveert in wezen mensen af. Want de vraag of wij God kennen is niet de vraag of er een luikje in de hemel opengaat, maar of wij een ander van Hem willen laten spreken. Met andere woorden: of er ook waarachtige getuigen zijn. Heeft een ander ons nog iets te zeggen dat ons als waarheid overtuigt, en aan wie we ons dus gebonden weten? Dat zou al heel wat wezen.

De populariteit van de idee dat God niet zelf zou spreken, of dat jij het zo ziet en ik zus, prima toch?, is alleen te begrijpen vanuit de idee, of beter nog waarschijnlijk: de ervaring, dat er niemand is die meer de waarheid spreekt. Vol zoete tederheid kan nog worden teruggedacht aan de kinderbijbel of de zondagsschool, of die ene getuige waarmee je in je puberteit of studiejaren dweepte, maar ach, nu moet je je eigen God ontwerpen, zoals je ook je eigen life-style samenstelt. Maar er is niemand meer bij wie je aan zijn voeten zou willen zitten, net als Maria, om alleen nog eindeloos te leren en zo zalig te worden. Maar spreekt Hij dan niet meer of zijn wij doof, omdat wij ons aan niemand willen binden?

De laatste tijd is in In de Waagschaal een rijtje van onze huidige afgoden gepasseerd, waarbij gestreden werd om de eerste plaats. Is het de mammon, is het de seks, is het de sport? Of misschien toch het werk, zou je ook kunnen zeggen? Of het gezin, het geluk of dat oeverloze, ontevreden kind in ons? Ik vraag me af onze eigenlijke afgod niet toch veel geestelijker is. Als we onze kennis van God met Calvijn verbinden aan de kennis van onszelf, denk ik dat onze afgod veel meer in ons zelf zit, al is ie nog zo alomtegenwoordig. Ik gun mensen hun koopjes, hun seks, hun voetbal, het gelukkige gezin en wat nog niet meer. Ik gun het mezelf ook. Maar ik heb niet de illusie hierin ook maar enigszins vrij te zijn. En toch kan ik niet zonder. Waarom? Ik weet ook zelf wel, net als die koopbeluste massa of die brullende supporters of die bezoekers van dark rooms, niet vrij te zijn. En dat weten zij ook, zo dom is de mensheid niet. Maar wat houd je je zelf graag voor dat je tóch vrij bent, omdat je er zelf voor kiest, het tot een levenskunst verheft, of even maar gelukkig bent. Dus ook al spiegel jij je je eigen God voor, en weet je dat donders goed, wat geeft het?

Je zou dus kunnen zeggen: de grootste afgod is de idee der vrijheid. Geen ander meer naast je dulden, die jou de waarheid zegt omdat je zélf je leven wilt bepalen. Maar de andere kant van die gedachte, is die niet evenzeer een afgod? Namelijk het idee juist nooit echt bevrijd te kunnen worden van je zelf en zijn zuchten naar geluk. Heeft elke afgod niet een Januskop? Dat een afgod zich ook zelf doorziet, is juist zijn grootste verleiding…

Meer dan ooit lijkt mij de moderne mens daarom te lijden aan een tomeloze zucht naar vrijheid én aan het cynisch besef daarin ook tegelijk verstrikt te zijn. Dát te weten maakt voor velen het leven tot een huiveringwekkend spektakel. (Zoals het ook bon-ton is momenteel om anti-kapitalist te zijn en tegelijk je spaargeld te beleggen.) De waarheid is, dat er geen waarheid is? Hier reiken zogenaamde kritische filosofen en Jan modaal elkaar al lang de hand. En een kind van elf kan er over meepraten.

Spreekt God? De vraag is of wij naar zijn getuigen willen horen, als mensen onder de mensen. Of wij scheiding willen maken tussen ware en valse profeten. Of wij ons willen afvragen bij wie we ons oor te luister leggen en bij wie ook niet. Of wij nog leraren willen hebben aan wier woord wij hangen. Of wij ons aan een getuigenis willen binden, juist omdat wij weten alleen hierdoor vrij te zijn. En dus een ander getuigenis verwerpen. Dat is inderdaad een kwestie van beheersing.
Weten is een discipline. Wie van boven niets wil weten, wil eigenlijk niets meer weten van beneden. Die schaft een sprekende God af, om er vervolgens zelf een te moeten verzinnen.

Wessel ten Boom