Erasmus heeft het gewonnen – notities bij Hans Achterhuis

logo-idW-oud

 

ERASMUS HEEFT HET GEWONNEN – Notities bij Achterhuis

Hans Achterhuis (1942) heeft met boeken als De markt van welzijn en geluk, Politiek van goede bedoelingen en Utopie terecht een naam opgebouwd als zelfstandig en systematisch denker die het maatschappelijk debat niet alleen kritisch volgt maar ook aanjaagt en stuurt. Wie weet of de theologische studie die aan zijn studie filosofie voorafging daarbij nog een rol speelt. In elk geval zal hij voor velen meer dan alleen een hoogst belezen filosoof zijn: ook een ethicus die binnen de kaders van de ‘gematigde Verlichting’ een morele standaard wil bewaren.

Zijn laatste boek Met alle geweld wordt wel zijn magnum opus genoemd, en magnum is het zeker. In een kleine 800 bladzijden neemt Achterhuis ons in zijn zoektocht naar het wezen van het geweld mee in een overvol bestand van klassieke denkers als Aristoteles en Augustinus, Hobbes en Hegel, Benjamin en Arendt; maar ook Kaïn en Abel, Schmitt en Coetzee, Eichmann en Mohammed B. passeren de revue, evenals Jessica Stern, die uitgebreid onderzoek deed naar Terreur in naam van God, en vele, vele krantenknipsels uit de persoonlijke kaartenbak. De één zal deze stortvloed van data geweldig vinden, de ander misschien eerder gewelddadig, maar het laat perfect zien hoe we leven in een maatschappij die door en door gefascineerd is door geweld, en er niets van wil missen. Zeker sinds 9/11 staat geweld ongeveer gelijk aan het Kwaad zelf.

Deze hoeveelheid informatie van verschillende niveaus geeft aan Met alle geweld op het eerste gezicht een zeer chaotische indruk. Alsof niet alleen de 20e eeuwer, maar ook de schrijver zelf verdwaald is in dit schier eindeloze labyrint van actie en reactie. Maar we moeten bedenken dat Achterhuis dit labyrint bewust is ingegaan door zijn hiervóór gethematiseerde verwerping van de utopie als mogelijke of toekomstige geweldloze staat der mensheid. Die uitweg (met al het revolutionaire elan dat daaraan meestal voorafgaat) wil Achterhuis niet meer gebruiken, waarmee hij veel hardnekkiger voor de vraag staat van het geweld als ‘condition humaine’ en dus een pragmatischer weg moet inslaan. Dat hij in de lijn van Reinold Niebuhr de westerse democratieën als de best mogelijke omgeving voor deze condition ziet zal niet verbazen. Dit boek kent dan ook een andere toon dan bijvoorbeeld het theologische proefschrift Geweld, genade en oordeel van Lucien van Liere (2006), waarbij Hannah Arendt eveneens een voorname rol speelt, maar dat minder eurocentrisch is, zodat daar de vraag naar het geweld in de derde wereld veel klemmender is.

De verwarrende chaos lijkt echter ook uitdrukking te zijn van de weigering om zich nu helemaal aan het pragmatisme over te geven. Weliswaar hebben we de banaliteit van geweld leren kennen, en kennen we de achterkant van alle grote verhalen van Rousseau tot Bin Laden; dat de mens een schurk is of een veredeld dier, is niet het laatste woord van Achterhuis. In zijn epiloog pleit hij voor onderscheid maken als een noodzakelijke vorm van beschaving: het ideologische, politieke en morele debat blijft geboden. En richtinggevend daarbij is dan voor Achterhuis de morele onverschrokkenheid als van Martin Luther King, Nelson Mandela en Desmond Tutu. Opeens bevinden we ons toch weer dicht bij het catechisatielokaal. Niet de temmers van de menselijke natuur als Hobbes of Von Clausewitz; niet de politieke hemelbestormers Marx en Mao, of zelfs de anti-romantische Hannah Arendt; maar christelijk geïnspireerde, dappere eenlingen met een sterk moreel kompas lijken degenen te zijn die een weg banen in het moeras van geweld. Helemaal kan Achterhuis de utopie dus niet achter zich laten, al lijkt het dan de utopie van de ‘heilige’ en zijn morele navolging te zijn. Voor een filosoof die eerst het christelijke discours onder de verdenking van totalitarisme plaatst (zo wordt Simson de ‘eerste zelfmoordterrorist’ genoemd!), een verrassend einde, dat echter met het essayistische van zijn boek overeenkomt. Achterhuis zou wel eens meer christen kunnen zijn dan zijn vakbroeders vermoeden. Als theoloog stel je echter de vraag of dat wel gaat: eerst in je analyse God en zijn gebod zo radicaal uit handen geven en inzetten vanuit de algehele problematiek van geweld, om pas daarna nog een opening naar Hem te maken. Daarin onderscheidt theologie zich toch in elk geval van filosofie dat zij vanaf haar eerste adem weet dat God en geweld samen horen, en dat zij dus geweld niet slechts pragmatisch, maar ook theoretisch en vooral ‘seelisch’ moet toelaten.

De vraag is natuurlijk of wij dat überhaupt nog kunnen opbrengen. De manichese en New Age-verleidingen van een ‘pacifistische’ God gaan onderhuids door in de kerk, en juist bij de gevoelige en serieuze gemeenteleden klinkt regelmatig de vraag of we de God van het OT niet moeten loslaten. Na de 20e eeuw is onze ziel één groot mijnenveld, en de beeldbuis lijkt soms meer op een ontploffende handgranaat dan op een strijkkwartet van Mozart – en zelfs daarin horen we allang weer het demonische huishouden. Juist omdat we misschien wel verslaafd aan geweld zijn, hunkeren we naar een God van vrede. Ook het boek van Achterhuis is een boek dat zwaar getraumatiseerd is van geweld. Het slaat in zekere zin op tilt zodra er geweld in naam van het ‘goede’ wordt gebruikt. En waar bijvoorbeeld de staat soms geweld móet gebruiken, is dit het niet waar Achterhuis zijn pijlen op mikt. In het verlengde van zijn utopiekritiek staat dan ook het geweld centraal dat zich beroept op het absolute – of dit nu God, Allah, revolutie of utopie heet. Dit geweld, of misschien wel het absolute daarachter waar de mens zich op beroept, lijkt voor hem het eigenlijke kwaad te zijn waar hij mee wil afrekenen. Hij doet dit met kantiaanse acribie en grondigheid. Ik zal proberen uit te leggen waarom ik hier niet in meega.

Niet Kants Zum ewigen Frieden of de Verklaring van de rechten van mens, maar de Openbaring van Johannes is voor mij het grote troostboek. Als ik ergens de belofte hoor van de eeuwige vrede en het einde van alle geweld dan is het hier, in dit boek dat zelf zo vol is van geweld. Dit is een dubbelzinnig, door de mens niet te ontwarren knoop van geweld, waarin de haat tegen het Lam van God en verzet tegen de loop van de geschiedenis met de (absolute!) bevrijding van de offers van deze geschiedenis hand in hand gaan. De vraag doemt dan ook op of de mens wel in staat is om het geweld zo uiteen te leggen in goed en kwaad als Achterhuis in het spoor van de Verlichting doet.

Wie door Christus wordt geroepen en de God van Israël leert kennen, leert zijn leven verstaan als een offer dat in dankbaarheid wordt gebracht. Dat zijn geen geringe woorden, en niemand is hierin heilig, maar dat wil niet zeggen dat we ze daarom moeten verzwijgen. De klappen die je in het leven krijgt en het loflied van Christus vloeien op een gegeven moment samen, en wel degelijk moet je je eigen integriteit opgeven, zoals God zijn eigen Zoon niet spaarde. Hoe bescheiden verder ook op wereldschaal, dit is een vorm van persoonlijk geweld met een absoluut, namelijk onontkoombaar karakter. Dat ook andere mensen worden opgeofferd aan deze God, is trouwens niet alleen mogelijk, maar soms ook geboden (denk aan Bonhoeffer). Waar theologie het offer vergeet, is zij aan de moralisten overgeleverd.

Er zit aan het christelijk belijden, naast zoiets als herstel, boete of vergelding, ook degelijk een moment van absoluut oordeel. Het Koninkrijk Gods is geen lieve toverspreuk, maar het verwerpt daadwerkelijk de ‘ongelovigen’. Dat dit met geweld gaat hoeft geen betoog. Er is kortom een paradox in het christelijk geloof dat de liefde Gods gepaard gaat met offer en met oordeel; en beiden zijn niet zonder geweld (Simson!). Achterhuis houdt dit geweld mijns inziens op een veel te grote afstand van zijn redelijk betoog en lijkt te menen dat God als de ‘Absolute’ alleen mag meedoen als Hij zijn geweld afzweert. Dan is Hij natuurlijk al lang niet meer God, maar de afgod van onze geweldloosheid. Is het in bezit nemen van een ‘pacifistische positie’ zonder enig begrip voor het geweld van de andere partij of blijk van besef van je eigen geweld sowieso niet juist een vorm van profanisering?

Wie denkt dat ik stiekem flirt met die paar oude marxisten-leninisten of die grote groep moslims die met geweld de ondergang van het Westen najagen vergist zich. Maar juist het feit dat dit zo misschien lijkt is alarmerend, en laat zien hoe iedereen die afhaakt bij het moderne verhaal dat ‘natuurlijk’ van goddelijk of absoluut geweld niets meer wil weten, bijna als vanzelf in de hoek van het politieke extremisme wordt geplaatst. Zeker is het juist om, zoals Achterhuis doet, het nazisme of communisme te zien als geperverteerde verlangens naar het Absolute en in die zin alles dat aanspraak maakt op dit absolute te wantrouwen. De vraag is alleen of het dominante Westen niet zelf deze extremen oproept, omdat het naar binnen toe de luxe van het eeuwig relativeren lijkt te bezitten, terwijl het zijn eigen absoluutheid naar buiten toe niet eens lijkt te zien. Omdat het, om zo eens te zeggen, zichzelf niet één moment in Gods waagschaal wil stellen.

Ik wil aan de schat aan informatie, de denkkracht en de ethische volharding van Met alle geweld niets afdoen. Maar ik ben bang dat in feite we een herhaling zien van het debat tussen Luther en Erasmus. Erasmus, de geleerde humanist, die boven alles de vrede voor Europa wil bewaren en daaraan het geloofsdispuut wil onderwerpen; Luther die vasthoudt aan een vrede die hoger is dan alle verstand, ook als deze onrust teweegbrengt. Was het streven van Erasmus het meest sympathiek, de keuze van Luther lijkt mij uiteindelijk toch de meest bescheidene te zijn. Vrede, vrede – maar er is geen vrede. Zelfs tot in God is er geweld.

Wessel ten Boom

Hans Achterhuis, Met alle geweld. Een filosofische zoektocht, Lemniscaat 2008