Eisenach

logo-idW-oud

 

EISENACH

I

Ik was al vroeg vanuit de jeugdherberg in Eisenach op weg gegaan, want wilde van de Wartburg niets missen. Daar immers werd Luther, nadat de keizerlijke ban hem in 1521 had getroffen, door vrienden als ‘Junker Jörg’ bewaakt en kon hij in alle rust werken aan zijn vertaling van het Nieuwe Testament. Hij verjoeg er de duivel met zijn inktpot, dus echt rustig was het ook weer niet. Daar liep ik dus de heuvel op, terwijl anderen met hun auto naar boven toerden. Liep ik als pelgrim, minnezanger, protestant? Jochie dat van kastelen houdt, 21e eeuwse kunstliefhebber, of ordinair toerist? Ik besefte niet hoezeer ik in een van de knooppunten van de Duitse geschiedenis terecht zou komen, om deze een paar uur later weer met gemengde gevoelens te verlaten.

Op 18 oktober 1817 trokken zo een 500 studenten (5% van het totaal aantal studenten in Duitsland volgens mijn ‘Führer’) in optocht van de markt van Eisenach naar de nabij gelegen Wartburg, om daar, vier jaar na de slag bij Leipzig en 300 jaar na het begin van de reformatie, en na zoveel door de Franse revolutie gewekte, maar inmiddels teloorgegane hoop, te pleiten voor de Duitse eenheid. Daarbij werden militaire attributen, maar ook sommige boeken (!) verbrand. Pleiten voor de Duitse eenheid in een middeleeuwse burcht, waar volgens de legende Wolfram van Eschenbach zijn Parcival schreef, en hij in 1206 onder het toeziend oog van de Thüringse graaf Hermann I streed met Walther van der Vogelweyde en Heinrich von der Velde om de mooiste minnezang? Het kan niet anders of hier trekt de romantiek een wissel: de droom (of belijdenis) van het Duitse middeleeuwse rijk onder één keizer. In politiek opzicht hebben de studenten tot Bismarck moeten wachten. Maar in cultureel opzicht werd de Wartburg, wel genoemd de ‘deutscheste aller deutschen Burgen’, in de loop van de 19e eeuw een van de symbolen, zo niet een bewijsstuk van dit Duits verlangen naar een sacrale oorsprong. Dit ging overigens met modern aandoende middelen. Er werden bijvoorbeeld kamers gesloopt uit historische panden in Nürnberg en Zwitserland (!) en in de Wartburg herbouwd, om het tot een ‘Gesamtkunstwerk’ te maken. Wagner was dus niet de eerste die dit woord gebruikte. Aan de andere kant werd overwogen alle bouwwerken vanaf de 15e eeuw af te breken en een nieuwe ‘Lutherturm’ te bouwen… Tekenend zijn de woorden van Hugo von Ritgen, de architect die in het midden van de 19e eeuw de opdracht kreeg de Wartburg tot een ‘Nationaldenkmal’ te verbouwen: ‘Die Wartburg, welche Fülle von Erinnerungen knüpft sich für jeden Deutschen an diesen Namen! (…) Noch stehen die gewaltigen Mauern, noch ragen ernst und ehrwürdig das hohe Haus und das Ritterhaus weit empor über Thüringens Gaue und mahnen als treue Zeugen uns an deutsche Heldengrösse, deutsche Kraft und deutsche Poesie.’ Nog voor de Duitse eenheid bouwde Ritgen tussen het romaanse ‘Palas’ uit de 12e eeuw en het ‘ridderhuis’ uit de 15e eeuw een aantal historiserende gebouwen in neoromaanse stijl die beide gebouwen met elkaar verbinden.

Maar terwijl ik daar liep tussen gebouwen uit de 12e, uit de 15e en uit de 19e eeuw die, hoe verschillend ook, samen een wonderlijke eenheid vormen, vroeg ik mij af wat nu eigenlijk ‘echt’ is, en waarom wij (calvinisten, positivisten, De Stijl-aanhangers) zo hangen aan het ‘echte’. Ik besefte te lopen in een middeleeuwse burcht uit de 19e eeuw. En het rare was dat het me overtuigde. Ik meende niet voor de kitsch te worden te gehouden – wat ik wél zou hebben gehad wanneer ik in het geheel geromantiseerde sprookjeskasteel Neuschwanstein van Lodewijk II van Beieren zou rondlopen (die de grote zaal onder het Palasdak van de Wartburg geheel heeft laten copiëren!). Deze Wartburg was echt, hoewel het geheel onecht was. Maar wat is echt, en wat onecht? Onder leiding van Siegfried Asche werden in de DDR-tijd de historiserende verbouwingen uit de 19e eeuw van het Palas weer ongedaan gemaakt. Is deze handelwijze om de geschiedenis tot zijn oorspronkelijke staat te herstellen niet juist minstens zo romantisch-historiserend? Zoals ook het zoeken naar de echte historische Jezus een grote romantische speurtocht is misschien? De zakelijke aanpak van de jonge socialistische staat om de Wartburg te ontdoen van alle ‘Biedermeierei’ en daarvoor in de plaats met beton en gietijzer te komen, doet nog steeds sympathiek aan. Alleen voerde ook die nieuwe trap natuurlijk niet terug naar het paradijs, maar was ze op háár beurt een façade voor wat niet echt mocht heten. Enige overeenkomst tussen gietijzer, beton en Karl Barth lijkt me hier trouwens wel te trekken.

Wat is echt in Duitsland? Dat de trotse middenklasser van de DDR, naast en boven de Trabant van papkarton, de Wartburg heette, is misschien wel een van de beste grappen van de na-oorlogse Duitse geschiedenis. Met Hermann en Martin op vier wielen het beloofde land tegemoet.

II

Sinds Paulus’ adagium dat de besnijdenis een ‘innerlijke besnijdenis’ is (Rom. 3: 29) en dat ‘niet allen Israël zijn die uit Israël zijn’ (Rom. 9: 6), lijkt iets alleen echt te zijn als het ook onecht kan zijn. Waarheid is, zoals dat vroeger heette, een ‘kritisch begrip’. Er zit iets dialectisch, om niet te zeggen dualistisch aan de waarheid. Een eenvoudig monisme, zij het in metafysische, zij het in materialistische zin, zal niet gaan. Er blijft een spanning tussen eenheid en waarheid, zoals er ook een spanning blijft tussen Joden en heidenen, tussen Israël en de kerk, tussen beide Testamenten; ja, tussen Vader en Zoon. Hun eenheid is geen hogere synthese. Mooi wordt dit verwoord in ‘het lied van de overwinnaars’ uit Openbaring 15: het lied van Mozes en het lied van het Lam die ‘consonare’, samenklinken, zonder evenwel hetzelfde te zijn. Hun eenheid is hun verscheidenheid, zoals bij Vader, Zoon en Geest.

Het geslaagde van de Wartburg lijkt te zijn, dat het in zijn verschillende stijlen een eenheid vormt die de authenticiteit van de delen tot hun recht laat komen en deze niet dwingt tot een hogere synthese. Twee polen kent de Wartburg: de ridderlijk-romaanse, met zijn heilige, maar ook duidelijke heidense middeleeuwen, onder andere verbeeld door de vele 19e eeuwse wandschilderingen van Moritz von Schwind, en de vroegburgerlijk-protestantse, door zijn vakwerk, zijn vele werkplaatsen, maar natuurlijk vooral door de kamer waar Luther gevangen heeft gezeten – direct boven de wasserij, zo valt te achterhalen. Beide complexen, diagonaal liggend ten opzichte van elkaar, zijn met elkaar verbonden door met name een groot poortgebouw, zodat er twee ‘sferen’ ontstonden die met elkaar communiceren: via de Vorburg, met zijn vakwerk, kom je in de Hofburg, met zijn Palas, zijn torens, zijn put en kruidentuin.

De middeleeuwen (hun vorsten, hun dichters) en Luther. Voeg Goethe hier nog aan toe, en je hebt de drie pijlers waarop Duitsland zich zo gaarne gebouwd weet. De vraag of deze drie pilaren wel een eenheid kúnnen vormen, is de vraag naar de innerlijke consistentie van de Duitse eenheid. En dat is geen academische kwestie. Dat is het lijden van een Duitser aan zijn verbrokkelde geschiedenis, die hij tegelijkertijd niet los kan laten. Zoals zijn land helemaal geen land is, maar een landschap met vele Ländern.

De charme van de Wartburg ligt er ongetwijfeld in dat niet het zoeken naar, of angstvallig bewaren van de ‘zuivere bron’, maar het in dialoog of ‘harmonie’ met elkaar brengen van twee sferen voert tot een echtheid, die sterker is dan elke eentonige waarheid. Dit maakte de ware Jezus toch ook echt, dat Hij verbond wat ieder ander slechts kon scheiden.

III

Maar mooier is in Eisenach misschien nog het museum in de voormalige Predigerkirche, waar de middeleeuwse objecten smart terugbrengen tot sereniteit. Over echt gesproken.

I
Ik zag de heilige Sebastiaan vandaag. Hij
was van lindenhout, en stond in Eisenach
in het voormalig klooster der Dominicanen.
Ik telde achttien wonden. Achttien afgebroken
pijlen in het naakte lijf. Maar niet in handen en
in voeten: verschil dient er te zijn.
Zijn lendendoek van goud leek niets meer te
verhullen, alsof de lust voor altijd was vergaan
en hij met zijn van pijn doortrokken ogen naar
binnen, of alleen nog in de hemel zag.
Ik vluchtte van hem weg, als Jozef van het bed
toen hij vanonder al zijn rijke krullen mij
nog onverwacht een knipoog gaf.

II
Een houten zijpaneel liet hem ook zien, met
nog drie heiligen erbij. Nu droeg hij
een blauw kleed dat plooiend om hem viel.
Alleen zijn ogen toonden nog een spoor
van smart, terwijl de gele sterren glansden als
bijna-bloemen die het aantal van zijn wonden
vast te boven gingen. Hij had om zo te zeggen
het kleed der onvergankelijkheid aangedaan.
Of was ermee omhangen.

III
Meer nog dan Romeinse pijlen in zijn
lijf, is het de houtworm uit veel later
tijd die de vergankelijkheid van
Sint Sebastiaan bewijst.

Wessel ten Boom