Commentaar (Geen commentaar)
COMMENTAAR (Geen commentaar)
Ik had het commentaar al in mijn hoofd. Ik zou schrijven dat mijn sympathie met Israël nooit zo groot is geweest als in deze dagen. Dat Nederlanders het liefst met een foto van Anne Frank in een anti-Israël-demonstratie lopen en nóg niet in de gaten hebben dat er hier iets niet klopt, omdat zij nu eenmaal de universele goedheid belichamen; ik zou weer weten waarom ik houd van Luther en niet van Erasmus, en schrijven dat die typische reflex van je opwerpen voor slachtoffers met wie je ‘in het bijzonder iets hebt’, terwijl je hun namen, hun levens, hun familie niet eens kent, en nooit hún teken op je hoofd zult dragen, wijst op een verontrustende innerlijke leegte. Ik had moeten melden dat de beelden van Palestijnse kinderen met een opengereten buikje me helemaal niets deden, omdat ik niet betrokken wil worden bij een Palestijnse martelaarstheologie waarin deze kinderen willens en wetens functioneren, zodat ik hun lijden niet eens begríjp en mijn solidariteit daarmee niets dan rinkelende cimbalen zouden zijn. Nee, ik ben niet woedend op Hamas, en ik ben al helemaal niet woedend op Israël; hoe gek het ook klinkt, maar ik gun hun haast hun vijandschap omdat zij niet anders kúnnen dan vijanden zijn, zo lijkt het wel. Ik voel me daarvoor niet verantwoordelijk, en ik ben er niet schuldig aan. Nee, als ik ergens woedend over ben, en dat ben ik al ongeveer vanaf mijn derde, dan over een kerk die meent de dans te zullen ontspringen; die vrede meent te kunnen opleggen vanuit haar rechterstoel maar daarvoor geen vieze handen wil maken; laat ik eerlijk zijn, het gaat dieper: ik voel mij vreemd in een kerk die in een dergelijke situatie meent een wake te moeten houden, alsof zíj de onschuld en de slachtoffers en dus het eigenlijke gelijk representeert; maar die slachtoffers bestaan niet buiten het kermen van hun familieleden en hún interpretatie van dit lijden om. Waken wij voor onze hoogmoed. Dus wij bidden voor Palestijnen en wij bidden voor Israëli’s, maar bedoelen wij eigenlijk niet: zij moeten nu stoppen met vechten, wij kunnen niet verdragen dat zij vijanden zijn. Ja, God, wij weten ons met vijandschap geen raad. Maar wat weten wij dan nog van onze eigen vijand? We kunnen alleen hopen dat God meer raad met vijandschap weet.
Zo zou ik schrijven, maar ik doe dat niet. Vanmorgen ging ik naar de kerk en ik zag hoe de kerstverlichting uit de straten werd gehaald. Op zondagochtend! Na de dienst las ik een boek in een café, maar ik keek meer naar buiten en verwonderde mij over de vrede van Gods tijd. Ik dankte God dat ik iets mocht weten van het geheim van de zondagmiddag, die tijd die zich opent als alles is gedaan en het Woord al onze woorden weer zin verleent. Er werd in Arnhem een psalm gezongen. Ik had oprecht te doen met de mannen van de plantsoenendienst en al die anderen die daarvan geen flauw benul meer hebben.
Ja – ik meende even iets te begrijpen van wat het betekent dat geen raket en geen bom ons kan scheiden van de liefde van Christus.
WtB