Systematische theologie

logo

 

In 1960 verscheen bij het Birkhaüser Verlag Basel een bundel „Lehre und Forschung an der Universiteit Basel zur Zeit der Feier ihres fünfhundertjahrigen Bestehens.” Deze bundel is samengesteld door de docenten van de universiteit. Karl Barth schreef over de sys­tematische theologie. Wij vonden zijn artikel in „Kirch in der Zeit” van april 1962. Het laat zien, hoe Barth zijn academische leer­opdracht heeft verstaan. Zoals U weet heeft Barth op l maart 1962 zijn afscheidscollege gegeven.

B.A. Venemans


Wanneer ik tracht er mij rekenschap van te geven, hoe ik nu juist tot de systematische theologie gekomen ben, dan moet ik teruggrijpen naar mijn zestiende levensjaar. In dat jaar volgde ik een in zijn soort voor­treffelijke belijdeniscatechisatie. Ik leerde bijvoorbeeld toen al, dat het in de vijf Middeleeuwse Godsbewijzen en in de laat-orthodoxe leer van de letterlijke inspira­tie van de Bijbel om zeer twijfelachtige zaken gaat — maar veel belangrijker: dat het wel eens een goede en schone zaak kon zijn de grote thema’s van de christe­lijke belijdenis niet alleen te kennen en te aanvaar­den, maar ook van binnen uit te verstaan. Op de avond van de dag van mijn confirmatie nam ik het vermetele besluit theoloog te worden en dat niet met de gedachte aan prediking, zielzorg enz., maar spe­ciaal in de hoop langs de weg van deze studie te komen tot een zakelijk verstaan van de belijdenis, wat mij toen nog onduidelijk voor ogen zweefde. Van Anselmus en zijn programma van de „fides quaerens intellectum” wist ik toen nog niets en daarom ook niet, dat wat ik in het algemeen als „theologie” op het oog had, in het bijzonder de „systematische” theologie was.

Toen ik op de universiteit kwam, werden de theoreti­sche en practische filosofie van Kant met Schleiermachers analyse van godsdienst en geloof mijn leidssterren.

Ik sloot mij min of meer overtuigd aan bij de omstreeks 1910 heersende richting van de jongere navolgers van A. Ritschl: echter niet zonder een zekere bevreemding, dat deze school uitging van de godsdienstfilosofie van E. Troeltsch, in welke ik niet aan mijn trekken kwam bij wat mij als theoloog interesseerde, zonder echter vooralsnog een betere weg te weten. Het was echter nuttig voor mij, dat ik in de twaalf jaar van mijn predikant zijn genoodzaakt was mij veel ernstiger dan tot dusver in te laten met de Bijbel als de wortel van alle christelijke leer en denken. In het bijzonder is daarbij de apostel Paulus mij geworden tot gids in de waarheid en de klaarheid van het Bijbels getuigenis.

Hoofdzakelijk door de impuls, die ik hierdoor ontving, vormde ik mij een mening waarover het zou moeten gaan in de fides quaerens intellectum en deze mening voerde mij tamelijk ver weg van de 18e en 19e eeuwse traditie, die ik aanvankelijk aangehangen had. Zij vol­deed mij echter goed, toen ik, in 1921 tot de acade­mische leeropdracht geroepen, pas goed op brede basis tot klaarheid komen moest met de oudere en nieuwere figuren en richtingen in de systematische theologie, waarbij de theologie van de reformatoren de centrale plaats innam. Het inzicht dat ik toen gewonnen en vervolgens ontwikkeld heb omtrent wat de systema­tische theologie heeft te onderzoeken, is — geschetst in de hier geboden bondigheid — dit: zij heeft — met de gang van het christelijk denken en belijden tot heden steeds voor ogen -— de boodschap van het Oude en Nieuwe Testament, die door de bijbels-exegetische theologie in bijzonderheden geanalyseerd wordt, in haar eenheid en totaliteit (in zover dus „systematisch”) na te speuren. In deze boodschap heeft zij niet alleen haar reële grond, maar ook haar kengrond. Zij mag dus deze boodschap niet in de rede vallen met een algemene, haar als normatief opgelegde metafysica, kennistheorie, ontologie of godsdienstfilo­sofie. Zij mag deze boodschap evenmin onderwerpen aan de wet van een of andere kerkelijke overlevering.

Zij mag deze boodschap in geen enkel opzicht overheersen, maar heeft haar alleen te dienen. Wat deze boodschap zegt, heeft zij in samenhang en logisch (in zover weer „systematisch”) na te spreken. Aan deze boodschap heeft zij het eerste woord te geven en het laatste woord te laten, opdat deze voor zichzelf spreke in de reflexie van haar uitleg. Zij vraagt (als „kirchlich Dogmatik”) naar het dogma, d.i. naar de norm van het christelijk denken en spreken, aan welke zijzelf alsook de ganse Kerk onderworpen is. In de mate, waarin zij de boodschap, die haar voorwerp en haar bron is, in de haar toekomende vrijheid respecteert, is zijzelf (tegenover de christelijke en niet-christelijke we­reld) naar eigen aard een vrije wetenschap.

Het doel van het onderwijs in de systematische theolo­gie zie ik in het oefenen in een denken dat streng ge­oriënteerd is op de boodschap, die aan de Kerk is toevertrouwd, een oefenen dat onontbeerlijk is voor de student in de theologie, zowel met het oog op zijn toekomstige arbeid als predikant als ook met het oog op een hem misschien later te beurt vallende acade­mische werkzaamheid. Het is vooral zaak, dat deze boodschap, die de onuitputtelijke grond van werke­lijkheid en kennis is voor de systematische theologie, zijn belangstelling en liefde waard wordt gemaakt.

Verder zal het er ook om moeten gaan, dat hij bevrijd wordt van alle voorkomende krampachtigheden en ook van de degeneraties van de religieuze oordeelsvorming.

Ook zal hij op zijn hoede dienen te zijn, dat hij niet de bijzondere stellingen van zijn leermeester klakke­loos napraat. Tenslotte moet hij geleid worden in een richting, waarin hij zelfstandig verder gaat, maar daar­bij de zelftucht in de uitwerking niet vergeet. Op college krijgt de student bij mij de gelegenheid het ontstaan van telkens een volgend deel van mijn „Kirchliche Dogmatik” tenminste receptief te begeleiden. Op het seminarie hecht ik er alle gewicht aan, dat hij ingeleid wordt in de kunst van een even ontvankelijk als kritisch lezen aan de hand van geschikte klassieke en moderne teksten. In de „sociëteit” en in het Engels resp. Franse colloquium wordt hij uitgenodigd de vragen, bezwaren en tegenwerpingen, die bij hem op­komen, aan mijzelf voor te leggen en mijn ophelderin­gen in deze aan te horen.

Tenslotte enige aanduidingen omtrent mijn mening over de algemene betekenis der systematisch-theologische arbeid. Ik zie die — zoals de theologie überhaupt — als een levensnoodzakelijke functie der Kerk — die krachtens haar opdracht naar de wereld gericht is. De Kerk leeft van de boodschap, die haar grondvest en die zij te verkondigen heeft en die bestaat uit de woor­den, die van Godswege tot alle mensen gericht zijn.

Haar verantwoordelijkheid tegenover dit woord is groot. Te allen tijde is het nodig, dat zij haar praktijk met dit Woord confronteert en zich onderwerpt aan deszelfs controle, kritiek en correctie. Daarom heeft de Kerk in iedere nieuwe tijd en situatie de systema­tische theologie nodig. Aangezien troost en vermaan, belofte en gebod, gave en opgave in het Woord Gods — aangezien geloof en gehoorzaamheid, kennen en doen in het rechte aannemen van het Woord Gods een onlosmakelijke eenheid vormen, daarom is de z.g. ethiek een integrerend bestanddeel van de systematische theologie. Dat maakt dat haar denken en spreken altijd tegelijk een indiacatief en een adhortatief karakter hebben zal. Met het oog op dit betrokken zijn op de existentie der Kerk, is zij een kerkelijke wetenschap („Kirchliche Dogmatik”). Overigens leeft zij van de waarheid der boodschap, die zij zichzelf en de Kerk voortdurend in herinnering brengen moet. Zij mag de waarheid van het Woord Gods direct noch indirect willen bewijzen. Zijn triomf en overwinning intra et extra muros ecclesiae kan niet haar werk zijn. Zij heeft de waarheid van het Woord Gods te betuigen op haar manier — door er zich aan te houden. Zij heeft te vertrouwen op het zelfbewijs van het Woord Gods.

Dit vertrouwen is haar („apologetische”) kracht ten aanzien van alle christelijke en niet-christelijke denk­vormen, ideologieën, mythen, wereldbeschouwingen en religies. In dit vertrouwen kan zij al deze dingen tegemoet treden, zeker van haar eigen zaak en daarom juist open, vol begrip en geduld en met sterke hoop voor alle mensen, die in deze dingen nog bevangen zijn. In dit vertrouwen tracht zij temidden van de andere wetenschappen, trouw aan haar eigen wet, zo mogelijk zowel grondige als zindelijke intellectuele arbeid te verrichten. In dit vertrouwen ter hand ge­nomen zal de systematische theologie niet alleen maar een vrije, maar bij alle zware verantwoordelijkheid en beslommeringen in haar werk, waarlijk een zorgeloze, ja een vrolijke wetenschap zijn.

Zo heb ik haar leren kennen. En daarom heb ik er geen spijt van, dat ik eens in haar mijn geestelijk thuis gezocht heb.

KARL BARTH

(In de Waagschaal, jaargang 17, nr. 18. 16 juni 1962)