Weerloze waarheid (3)

logo-idW-oud

WEERLOZE WAARHEID (3)

In het voorafgaande heeft Hinrich Stoevesandt laten zien dat met in de twee achter ons liggende eeuwen de verschillende religies met elkaar placht te vergelijken. Het christendom kwam dan als de zuiverste religie uit de bus en zo kon men spreken over de ‘aanspraak op absoluutheid’ van het christendom (Hegel, Troeltsch – zij het met grote reserves -, Harnack). Maar men dacht inclusief: in andere religies konden aanloopjes naar de waarheid te vinden zijn. Dit inclusivisme is, zeer doordacht en wel doortimmerd, ook de opvatting van de Rooms-katholieke kerk.

In de laatste decennia komt een theologie van de religies op die principieel pluralistisch is, die zich in zeer algemene termen over God uitlaat en het probleem van de absoluutheid van het christendom niet meer stelt.

IIb Theologie van de religies

Alleen in het voorbijgaan kan ik ingaan op een variant van de theologie van de religie, die een niet geringe aantrekkingskracht uitoefent en over alle interkerkelijke, confessionele grenzen heengaat. Ik bedoel die opvatting, die waarschijnlijk met het meeste effect op het publiek door Hans Küng de wereld is ingestuurd en die al in de titel van zijn programmatische boek ‘Projekt Weltethos’ zó tot uitdrukking komt dat er geen misverstand mogelijk is. Küng verdedigt zich tegen de verdenking dat hij bij dit project de verschillende religieuze overtuigingen wil nivelleren. Voor zichzelf en in het algemeen voor de ‘op het Nieuwe Testament georiënteerde gelovige christen’ zegt Küng uitdrukkelijk: ‘(…) voor mij als geraakt en uitgedaagd mens bestaat alleen de ene ware religie: het christendom, voorzover het getuigt van de ene ware God, die zich in Jezus Christus bekend heeft gemaakt’.1) Dat moet, goed rooms-katholiek inclusivistisch, zo opgevat worden dat daarnaast andere religies ‘onder voorbehoud ware’ religies zijn en ‘voorzover ze de christelijke boodschap niet direct weerspreken’ de christelijke ‘beslist aanvullen, corrigeren en verdiepen’ kunnen.2) Je zou dat een relatief waarheids-pluralisme kunnen noemen. Toch is er, en dat is de pointe van Kúngs boek, iets dat alle religies met elkaar verbindt. Het beslissende criterium, om zo te zeggen boven de claims op de waarheid die voorlopig niet met elkaar te verneigen blijven, ja, de samenbindende waarheid van hoger orde zelf, ligt volgens Küng niet in een geloofsinhoud of belijdenis, maar – daarin (terwijl de vergelijking maar gedeeltelijk opgaat) verwant met Lessings beroemde gelijkenis van de ringen 3) – in de ethiek, in de praktijk van het leven. Verplichtend en daarom in alle opzichten waar is wat het ‘humanum’, de menselijkheid dient, en daarover zou je het toch overal op de wereld met elkaar eens kunnen zijn. ‘Goed is voor de mens, wat hem helpt waarachtig mens te zijn!’ 4), namelijk – Küng neemt het bekende oecumenische programma over – ‘gerechtigheid, vrede en heelheid van de schepping’.5) Daaraan, meent Küng , zou niets een betere bijdrage kunnen leveren dan de religies. Daarin vinden ze hun alle tegenstellingen overbruggende eenheid en hun bij voldoende goede wil geloofwaardig te maken nut. De kritische vraag of de religies dat werkelijk doen – Küng stelt die vraag ook aan zichzelf 6), maar glijdt er dan vlug overheen – is mijns inziens niet de beslissende vraag die gesteld moet worden aan Küng en allen die het daarover met hem eens zijn. De theologische vraag is veeleer of de belijdenis van Christus het toelaat dat het ethische gedrag van de mensen voor het beslissende criterium voor de waarheid van God uitgegeven wordt.

Ook hier, zoals in alle vormen die we hebben leren kennen, lijkt de aanname dat het in laatste instantie overal natuurlijk over dezelfde God gaat, stilzwijgend verondersteld te zijn, niet alleen onder de vertegenwoordigers van een theologie van de religies, maar ook onder degenen die hen bestrijden. Een symptoom daarvan is het wijd verbreide, naar het schijnt steeds volkomen onbevangen gebruik van het begrip religieuze ervaring. Het laat op het vlak van de voorstellingen van God of de godheid ruimte voor grote verscheidenheid, op het vlak van het denken ruimte voor elkaar tegensprekende leeruitspraken, maar op een hoger vlak, misschien dat van het gevoel, sluit het allen vast aan elkaar. Ik citeer een besliste vertegenwoordiger van de theologie van de religie, Heinrich Ott: ‘In de ontmoeting en het bezig-zijn met een andere religie overkomt iemand soms plotseling een gevoel van nabijheid. Ligt datgene, wat de mensen in dat andere geloof ervaren niet dichtbij hetgeen ik in mijn geloof ervaar?’ 7) ‘In de interreligieuze ontmoeting, die niet uit is op discussie over leerstukken van het geloof, (…) niet op een compromis of harmoniseren van opvattingen van het geloof, houden wij in de eerste plaats rekening met de tegenwoordigheid van God (“onze God!”) in degene die anders gelooft en in zijn religieuze ervaring. Wij respecteren dat zijn geloof een ander karakter heeft en een andere oorsprong, en wij respecteren de vrijheid van onze God om daar tegenwoordig te zijn waar het hem behaagt. Wij respecteren de vrijheid van de vrome die anders gelooft, om ons net zo te zien als wij hem zien: namelijk om “zijn” religieuze laatste werkelijkheid, hoe hij die ook benoemt, ook als in ons tegenwoordig te geloven. (…) Niet zomaar religieuze ideeën van mensen ontmoeten elkaar, nee, God zelf wordt ervaren’. 8)

Maar ook waar men kritisch staat tegenover de nivellerende theologie van de religies wordt zonder voorbehoud over religieuze ervaring gesproken. Zo getuigt bijvoorbeeld de Franse Dominicaan Claude Geffré in de inclusivistische trant van zijn kerk, van de islam, dat je zijn ‘voor ons bevreemdende profetie’ met haar andere karakter moet accepteren, in zoverre de koran ‘getuigt van een oer-eigen ervaring van God, waarin “alleen maar” bepaalde authentieke aspecten van de beleving van Gods verhevenheid anders uitgedrukt zijn dan in de leer en de praktijk van het christendom’. 9) En ook de jongste officiële publicatie van de Evangelische Kerk in Duitsland 10), die op een bepaalde manier een protestantse tegenhanger is van de verklaring ‘Dominus Jesus’ van het Vaticaan, en waarin gedeeltelijk dezelfde motieven te zien zijn, maar die ver af staat van het inclusivistische denken daarvan, ook deze publicatie werkt, zelfs opvallend vaak, met het begrip religieuze ervaring of ‘ervaring van God’. De andere eligies, zo wordt gezegd, zijn ‘feitelijk uitdrukking van een andere ervaring van God’. En wanneer ze ‘de ervaring dat God zich in Jezus Christus heilzaam tot de mensheid wendt’ niet delen en ‘de ervaring van de in Jezus Christus alle mensen nabij komende God niet overbrengen’ 12), dan vindt men het toch blijkbaar niet bedenkelijk, dat beide kanten met het identieke begrip ‘ervaring van God’ toch maar op een gemeenschappelijke noemer worden gebracht. Dit begrip, dat overigens in de theologie op een eerbiedwaardig verleden terug kan kijken, heeft in de huidige kerkelijke taal zozeer vaste voet gekregen, dat het het begrip ‘openbaring’ bijna helemaal kon verdringen.

Uitspraken die Christus belijden, zoals die van de aan Barth verwante Nederlandse theoloog Kornelis Heiko Miskotte: ‘Dat er (volgens Hand. 4: 12) maar één Naam onder de hemel gegeven is, waardoor wij moeten behouden worden – het zal in de wereld der ervaring en aanschouwing geenszins verschijnen als wéér een ervaring en aanschouwing, zij het van hoger gehalte en dieper perspectief’ 13) – of: ‘Het geloof kan geen grond vinden in de wereld-ervaring’ 14). Zulke uitspraken kunnen tegenwoordig in de theologie nauwelijks nog begrepen worden. En evenmin kan dat de fundamentele uitspraak van Ervin Vályi Nagy: ‘Christus zelf als “gast”, als Heer, als werkelijk geheim van de werkelijkheid is niet aantoonbaar, het blijft zo dat Hij geloofd moet worden. Het geloof heeft te maken met wat niet te zien – ik vul aan: niet te ervaren – is; het blijft altijd het geloof van maar-toch’. 15) Op zijn minst zou een grondige bezinning op de vraag met welk bijbels recht in de exegese, in de dogmatiek en in de verkondiging over ‘ervaring van God’ gesproken kan worden, dringend geboden zijn. Want hoe zou de zogenaamde ervaring van God, laat ze nog zo reëel zijn, er van gevrijwaard zijn dat ze zich bij nader inzien ontpopt als een ervaring van zichzelf van de mens?

(wordt vervolgd)

——————
1) H. Küng, Projekt Weltethos, 1990, 129
2) op dezelfde plaats
3) G.E. lessing, Nathan der Weise (1779), derde bedrijf, zevende scène
4) zie noot 1, 119
5) a.w., 91-93
6) a.w., 88
7) H. Ott, Ein neues Paradigma in der Religionstheologie (in R. Bernhardt, red. Horizontüberschreitung, 1991), 41v.
8) a.w., 42v.
9) C. Geffré, Der Eine Gott des Islams und der trinitarische Monotheismus. Conc., 37, 2001 (73-81), 80
10) Christlicher Glaube und nichtchristliche Religionen. Theologische Leitlinien. Ein Beitrag der Kammer für Theologie der Evangelischen Kirche in Deutschland. Uitgegeven door het Kirchenamt van de EKD, 2003
11) a.w., 18
12) a.w., 8
13) K.H. Miskotte, De practische zin van de eenvoud Gods, in dez. Geloof en Kennis, 1966, 25
14) K.H. Miskotte, Reformatorische theologie, in dez. Geloof en kennis, 1966, 119
15) Vályi Nagy, Theologie als Bestätigung und als Oeffnung, in: dez. Geschichtserfahrung und die Suche nach Gott, 2000, 73. Zie ook Joh. 1:18; II Kor. 4:18: I Tim. 6:16; Hebr. 11:1