Bij Kiezen is dienen. Vertalen als protest

logoIdW

 

BIJ KIEZEN IS DIENEN. Vertalen als protest

Waarom een nieuwe vertaling van De servo arbitrio? ‘Because it’s there’, ihet voornaamste antwoord dat ik in mijn verantwoording bij Kiezen is dienen heb gegeven. Maar er zit ook een biografische kant aan de zaak. En de vertaling is een appèl – het zal weinigen bereiken, maar het moest toch klinken. Ik kom niet uit een christelijk gezin. De openbare school en ‘Woord voor Woord’ (met de jonge Aart Staartjes) brachten de bijbel dichterbij. Maar de onontbeerlijke derde gestalte van het Woord Gods was voor mij vooral de dialectische theologie. Het ‘senkrecht von oben’, de ‘unaufhebbare Subjektivität Gottes’: alleen dat vermocht de ruis en het rondzingen van christelijke scholen, partijen, stembuigingen en pretenties te onderdrukken. Het was voor mij de enige begaanbare weg door het niemandsland dat vorige generaties hadden gecreëerd: tussen hen die met hun welgedane togus van christelijke organisaties, gereformeerde beginselen, christelijke normen en waarden en wat dies meer zij op het evangelie zaten (en zitten) en hen aan wie daardoor hun enige troost in leven en in sterven werd (en wordt) onthouden. En nog steeds geeft Barths verwoording van Gods vrijheid de kracht om het vol te houden in een kerk die van dit alles nooit echt afstand nam. De slaapverwekkende consensustaal van oecumenische documenten, de blije positiviteit op allerlei kleurig PKN-materiaal, de Nieuwe Botox Versie van de bijbel (‘missionair’, volgens de marketeers), de roomse heisa van dikke Dienstboeken en responsies – ach, ik hum wel een beetje mee. Maar goddank blijft er een venster op de radicaliteit van het evangelie: er is altijd nog het solus Christus, sola fide, sola gratia, sola scriptura, soli Deo gloria van de KD. Van de Kirchliche Dogmatik? Het zijn toch de kernformules van de Reformatie? Maar zo is het inderdaad: het gewichtig-minzaam hoofdschudden over Barth en diens regelrechte damnatio memoriae zijn slechts de zoveelste episode in het verhaal van weldra een half millennium. Dit verhaal: ‘Het evangelie is een vuur. Jezus had het al eens gezegd, maar wat niemand had gedacht: het blijkt echt zo te zijn… Vlug, de blusdekens!’ Eeuwen van sussen en blussen hebben ons grondig geïndoctrineerd. Ik had tijd nodig om van de cultureel dominante visie op Arminius en Gomarus c.a. te genezen. Lang bleef ik geïntimideerd door de onzinnige liberale beeldvorming aangaande Calvijn. Het is nog maar kort geleden dat ik mij durfde in te laten met de eerste versie van het conflict tussen Reformatie en liberale vrijwillige brandweer: het debat van Luther en Erasmus over de vrije keuze uit de jaren 1524 en volgende. Afgezien van een klein aantal lutheranen en bevindelijk-gereformeerden loopt men in ons land al eeuwen met een ruime boog om die vroegmoderne pennestrijd heen. Aan ideologische beelden – de boeken der analfabeten – geen gebrek: ‘Tolerantie versus fundamentalisme. Menselijke waardigheid tegenover slavenmoraal. Kritische autonomie in plaats van een papieren paus. Filologie versus inlegkunde. Fijne ironie, beantwoord met botte belediging…’ Ik herkende het recept dat ook op Barth zo graag wordt toegepast: formules reciteren, vooral niet echt lezen en proberen de brandlucht te vergeten. Vandaar als protest mijn project: de vierhonderd jaar oude Nederlandse vertaling van De servo arbitrio (in 1973 voor het laatst, licht gemoderniseerd, heruitgegeven) een moderne, rijk geannoteerde metgezel geven. Als een manier om mijn geloof en mijzelf trouw te blijven. En als een oproep tot theologische heralfabetisering. Onmiddellijke weerklank zal die oproep niet vinden. Maar het boek kan wachten.

Wat bij Barth ‘senkrecht von oben’ heet of ‘unaufhebbare Subjektivität Gottes’, dat heet bij Luther deus absconditus: ‘God in zijn verborgenheid’. Het is geen tweede werkelijkheid áchter de deus praedicatus, áchter ‘God onder ons in mensenwoorden’. Ze houdt geen zelfstandige betekenis náást Christus, Schrift en verkondiging. Het is een bepaling ván de openbaring: er is mee gezegd dat Gods zelfopenbaring exclusief zijn eigen daad is en blijft. Het geloof volgt de beweging van Gods toewending naar de wereld. Dit volgen constitueert zelfs het geloof. De deus absconditus is van die toewending Gods de terminus a quo. Zonder besef van deze beginterm is er geen beweging, geen geloof. En ook als wij op die terminus a quo blijven staren, is er aan onze kant slechts statica, geen geloof. In Luthers termen zou men van Erasmus kunnen zeggen: nu eens beseft hij Gods verborgen regering niet en laat hij God maar afwachten of het de mens nu ook belieft het heil te aanvaarden; dan weer staart hij net zo lang op die verborgenheid tot ze ofwel een blinde willekeur wordt ofwel een argument om zich blind te onderwerpen aan het Romeinse leergezag – en hij ziet niet eens dat het driemaal om dezelfde denkfout, om dezelfde geweigerde beweging gaat. Luthers betoog daarentegen lééft van het volgen van de bewogen Beweger. Daarmee staat Luther voor een probleem dat Erasmus niet kent: de moeilijkheid om, als met een ouderwets fototoestel, de vogel Geest in de vlucht te schieten. Men kan zo die vlucht niet weergeven, hooguit suggereren. Dat probleem geeft aan De servo arbitrio zijn eigenaardige spanning. Het is niet de gespannenheid van geforceerde paradoxen. Zo kan het toeschijnen aan wie verslaafd is aan de gemoedelijke overzichtelijkheid van een filosofisch godsbegrip. Heeft men echter eenmaal de eigenaardige fotografentaak ontdekt waar Luther voor staat, dan gaan in één keer door heel het boek alle lichten aan – als in een woonwijk waar de stroomstoring is verholpen.

Vanuit dit nieuwe besef van de denkweg der theologie smeedt Luther eigen categorieën, kritisch schiftend in de scholastieke traditie waarin hij gevormd is.

Nieuw is het genoemde dynamisch verband van deus absconditus en deus praedicatus. Nieuw is de doorgaande hermeneutische betekenis van de tweeslag ‘wet en evangelie’ – eveneens verwijzend naar een onomkeerbare beweging.1 Sommige scholastieke termen worden gehandhaafd, andere afgeserveerd. Waar het laatste soms al te vlot gebeurt (Melanchthon en Calvijn zullen een enkele beslissing terugdraaien of nuanceren), mag toch genoteerd worden dat Luther preludeert op de ‘bijbelse theologie’ van later eeuwen. En vooral: dat hij weigert over ‘vrijheid’ te denken los van de vreemde vrijspraak.

Arme Erasmus… Hij heeft eenvoudig geen benul van waar Luther mee bezig is. Soms wordt hij apert onredelijk behandeld. Zo bijvoorbeeld waar hij Judas’ relatieve vrijheid om Jezus niet te verraden onderstreept en dan een scholastieke onderscheiding enigszins onoordeelkundig gebruikt.2 Hier had Luther het rode potlood best even terzijde kunnen leggen en inzetten bij een intentie die hij met Erasmus deelt: van Judas geen marionet te maken. Zo wordt vaker Erasmus’ dialectisch onvermogen hard afgestraft. Mede hierom zal het zijn dat Melanchthon Luther overreedde de systematische discussie voortaan aan hem over te laten. Maar behalve dat zulke incidentele onredelijkheden (en af en toe misinterpretaties) verbleken naast het hautaine wanbegrip waarmee Erasmus in De libero arbitrio de toon had gezet, zijn ze vooral signaal van een onenigheid op fundamenteler niveau. Luther sprak vanuit fenomenologische intuïties, vanuit een zicht op bijbelse structuren, dat in de volgende eeuwen zijn waarde zou bewijzen. Tot bij Pedersen, Von Rad en Brueggemann kan men het aanwijzen. Op dit vlak was Erasmus eenvoudig ahnungslos. Hij kende geen Hebreeuws. Onder die weigering tot studie leefde reserve tegenover het Oude Testament – een voorbode van de liberale wens (van Von Harnack bijvoorbeeld) het maar uit de canon te schrappen. En dat alles hangt weer samen met een grondige onwetendheid aangaande de geestelijke grammatica van de Schriften.

Arme Erasmus? Hij geniet groot aanzien in Europa en bij machthebbers in kerk en staat. Hij schrijft zijn anti-Lutherboek (want dat is De libero arbitrio) een jaar na de terechtstelling van Hendrik Vos en Jan van Essen op de Grote Markt in Brussel. Hij is priester en spreekt onvermijdelijk als zodanig.3 De teneur van zijn boek is dat de kerk een voorwaardelijke vergeving Gods dient te leren, op de kansel en in de biechtstoel. Eerst door Luthers antwoord lijkt hij te beseffen, dat hij zijn opponent schromelijk onderschat heeft. In zijn gebelgde reacties op De servo arbitrio verraadt zich een krenkbaar ego. Maar toch ook schrik om de aanleiding die hij Luther gegeven heeft voor een fundamenteel betoog van ongehoorde spankracht en intensiteit. Want het is waar en het is oprecht gemeend wat Luther schrijft over Erasmus’ themakeuze: ‘U, en u alleen, hebt het kardinale punt gezien en geprobeerd die vitale plek ook echt te treffen – waarvoor ik u van ganser harte dank.’4 Dat alleen al rechtvaardigt de unzeitgemässe gang naar dit ABC van de Reformatie. Wie het evangelie ter harte gaat heeft eigenlijk geen keus.

M. Staudt

Martin Luther, Kiezen is dienen. De servo arbitrio. Luthers antwoord aan Erasmus (vertaald door Max Staudt m.m.v. Krista Mirjam Dijkerman, met een inleiding van prof.dr. M. Matthias, gebonden, 416 blz., ISBN 978 90 435 1794 2), verscheen bij Kok, Kampen, in 2010.

Auteur is jurist en predikant (PKN) in Chaam

1 En deze richting is van blijvende betekenis, ook waar men eventueel met Barth wil spreken van ‘Evangelium und Gesetz’ of binnen lutherse kaders recht doen aan de wet als ‘regel der dankbaarheid’.

2 De libero arbitrio III a 9 en W.A. 18, p. 722.

3 Vgl. de weldoordachte titel van Ulrich von Huttens Expostulatio van 1523: ‘Beklag aan Erasmus van Rotterdam, priester, theoloog’.

4 W.A. 18, p. 786.