‘Rembrandt’- de musical – Romantiek en showbizz

logo-idW-oud

 

‘Rembrandt’ – de Musical – Romantiek en showbizz

In de herfst van het Rembrandt-400ste geboortejaar bracht ik een bezoek aan theater Carré in Amsterdam om ‘Rembrandt – de musical’ te gaan zien. Met Henk van der Meyden als producent, de peetvader van de Nederlandse roddelbladenindustrie, verwachtte ik vooral opgeklopt sentiment. Meer kitsch dan kunst. De biografie van de meesterschilder bevat immers genoeg ingrediënten die in het roddelcircuit van Van der Meyden niet zouden misstaan: een huwelijk met flink wat standsverschil, drie nog in de wieg gestorven kinderen, een vrouw die al jong overlijdt, vervolgens een huishoudster met dubieuze reputatie die op niet al te frisse wijze weggewerkt moet worden, een nieuwe liefde die alles anders maakt maar tragisch ten prooi valt aan de pest en door dat alles heen de thema’s rijkdom, armoede en ijdelheid. Met showbizz allure gepresenteerd is dat genoeg voor een avondje puur Hollandse cultuur. Zou er in zo’n setting, waar de biografie van Rembrandt de voorstelling moet dragen, nog werkelijke liefde voor het werk van de schilder doorklinken?

Kritische noten

Laat ik het direct toegeven: ik ben onder de indruk geraakt. Niet zozeer vanwege de muziek. Critici schreven al dat de muziek nauwelijks blijft hangen. Dat zij dan zo, op enkele solostukken na, met vooral een prachtige vertolking door Rembrandt-speler Henk Poort. Ook de teksten van de musical bezorgen eerder kromme tenen dan kippenvel. Teveel uitleg en rijmelarij. Blijkbaar vond de producer dat bij nader inzien ook, want er zijn geen teksten opgenomen in het cd-boekje. Tenslotte verloopt de voorstelling vooral aanvankelijk tamelijk traag. In het eerste bedrijf wordt de introductie van Rembrandt en Saskia eindeloos uitgesponnen, terwijl in het laatste bedrijf zoon Titus daarentegen amper de tijd krijgt om fatsoenlijk te sterven. Dan heeft het inmiddels lang genoeg geduurd en klinkt het slotakkoord bijna gehaast.

De schilder leeft, de schilderijen eveneens

Deze kritische noten zijn wat mij betreft echter ondergeschikt aan de waardering die ik heb voor deze voorstelling. Waardering vooral vanwege de bijna betoverende wijze waarop heden en verleden samenvallen in de enscenering. Schuivende panelen als decor aan de achterwand roepen de sfeer op van het Amsterdam in de Gouden Eeuw. De mensen die op de uitvergrote etsen en pentekeningen te zien zijn, lopen in werkelijkheid het toneel op. Zij dragen exact de kostuums waarin Rembrandt hen schilderde. Het geparadeer in deze historische kostuums stijgt ver uit boven het ‘historische spel’ zoals ik dat ken uit mijn jeugd, waarbij het halve dorp in vermaakte veloursgordijnen en vitrages de gouden eeuw tot leven bracht. Hier in Carré gaat het om een technisch hoogstaande vorm van theater, waarin beeld, licht en beweging in elkaar overvloeien. Details van schilderijen worden zo prachtig geprojecteerd dat je direct naar het museum zou willen gaan. Meerdere keren kopieert de ‘cast’ van de musical in een soort ‘tableau vivant’ de schilderijen die tot leven komen. Als theologen zijn we gewend aan de enscenering van het woord, maar hier zien we een voorbeeld van de enscenering van het beeld waarbij beeld en toneelspel elkaar wederzijds beïnvloeden. Door hetgeen zich voor je ogen afspeelt, vernieuwt ook onze kijk op bekende schilderijen zich als vanzelf.

De vrouw als hoer of heilige

Inhoudelijk zijn er enkele opvallende keuzes gemaakt in de thema’s die de musical dragen. Eén van deze thema’s is de stereotype wijze waarop de vrouwen van Rembrandt in de musical hun rol mogen spelen: als maagd, moeder, hoer of heilige. Saskia van Uylenburgh is aanvankelijk de maagd van het Friese platteland in het mondaine Amsterdam, die al gauw transformeert tot de vrouw die maar één verlangen kent: het moederschap. Zij is de Mater Dolorosa die zelf, aldus de suggestie in de musical, in het kraambed van haar vierde bezwijkt aan, jawel, het moederschap.

Geertje Dircx, huishoudster, kindermeisje en minnares van Rembrandt, mag de vuige hoer spelen. Werkzaam als meid in een kroeg heeft zij het van meet af aan op Rembrandts status en vermogen voorzien. Terwijl Saskia nog op sterven ligt, zinspeelt zij al op de positie van ‘Mevrouw Van Rijn’. Zo wordt de in rouw gedompelde Rembrandt in de musical het slachtoffer van Geertje, waar het historisch gezien waarschijnlijk eerder andersom was. Het tuchthuis waar Geertje uiteindelijk belandt roept ondanks het meelij met Geertje vooral de suggestie op van verdiend loon: had zij zich maar niet zo machtswellustig moeten gedragen. De monotoon bewegende spinnewielen met de ja-knikkende spinsters die Geertje tenslotte benauwend omringen lijken dit oordeel slechts te bevestigen: dat komt er nu van.

Hendrikje Stoffels, 22 jaar jonger dan Rembrandt, mag dan na de moeder en de hoer opnieuw de maagd ten tonele voeren. Als ‘meisje aan het vensterraam’ opent zij de luiken in Rembrandts leven. Het binnenstromende zonlicht op haar blonde haar, maakt haar al tot menselijke engel, nog voordat zij uiteindelijk samen met Saskia aan het einde van de voorstelling daadwerkelijk als engel in Maria-gedaante aan Rembrandt mag verschijnen. In de ban van de voorstelling zag ikzelf pas bij deze mierzoete verschijningsscène hoe stereotype de vrouwen eigenlijk gepresenteerd werden. Ondanks de mooie ensceneringen toch jammer en onterecht.

De God van het lot

Een andere stellingname in de musical is het contrast tussen de eenvoudige vroomheid van de arme burgers tegenover de rijkdom, het machtsvertoon en de ijdelheid van de officiële kerkelijke vertegenwoordigers. Met grote vanzelfsprekendheid wordt God vanaf het begin veelvuldig bezongen en aanbeden. Eerst als degene van wie Rembrandt als ‘afgezant’ geschetst wordt, later vooral als degene tot wie zowel de vrouwen als Rembrandt hun toevlucht nemen in nood. Saskia zingt in de wanhoop om haar dode kinderen de litanie: ‘drie maal heeft U mij verlaten’, wat voor de bijbels onderlegde toehoorder toch klinkt als ‘driemaal hebt U mij verraden’. Op haar sterfbed spreekt zij vroom tot Rembrandt over de toekomst die zij voor zich ziet. Op haar beurt legt Geertje haar verlangen naar een beter leven eveneens voor aan God en ook Hendrikje neemt haar toevlucht tot het gebed, wanneer Geertje haar vernedert. God is in deze musical degene die het aardse lot zou moeten wenden, maar dat niet doet. ‘Ik heb je getooid in goudbrokaat, kant en satijn. Oh God, mijn Heer… Waarom moet het nu een doodskleed zijn?’ Toch is deze God solidair met de armen en de onderdrukten, zo is de suggestie die oprijst uit het stuk en uit de engelenverschijning van Saskia en Hendrikje. De aanzienlijken in Amsterdam die graag hun ijdele portretten geschilderd zien, zijn daarentegen degenen die schijn ophouden en in naam van de kerk echte liefde over het hoofd zien. Meedogenloos betichten zij de gelovige Hendrikje van hoererij vanwege haar ongehuwd samenleven met Rembrandt en sluiten zij haar uit van het Avondmaal en van de gemeenschap der kerk. De arme Hendrikje is hier zo van onder de indruk dat zij zich uiteindelijk vertwijfeld afvraagt of de pest misschien een oordeel over haar leven is. Tegenover dit ijdele machtsvertoon van kerk en patriciërs wordt benadrukt dat Rembrandt ervoor kiest om het echte leven af te willen beelden. Dat is het leven zoals hij het terugvindt in de Bijbel van zijn moeder en in het leven van de arme burgerij op straat. Deze keuze krijgt welhaast Messiaanse allure, wanneer Rembrandt met de ‘100-guldenprent’ op de achtergrond zich in het volk begeeft. Wanneer Rembrandt tenslotte berooid en eenzaam terugkijkt op zijn leven, is dat geen nederlaag maar een overwinning. Tegenover de machtigen van de stad heeft hij zijn vrijheid behouden. Zijn laatste zelfportretten tonen geen glamour of uiterlijke schijn, maar het innerlijk licht van de ziel van een gelouterd mens.

Ciska Stark

Rembrandt-de Musical is nog te zien in Carré tot en met 10 december en daarna alleen nog van 19 december t/m 7 januari in het Luxor Theater in Rotterdam.