Liturgie van het leven Ez. 30: 8-10)

logo-idW-oud

 

LITURGIE VAN HET LEVEN

Na elke oorlog
Moet iemand opruimen
Min of meer netjes
Wordt het tenslotte niet vanzelf (1)

Alsof het de ochtend na een uit de hand gelopen feestje is, zo schetst dichteres Wislawa Szymborska hoe na de chaos van vernietiging, het trage werk van de wederopbouw moet worden opgepakt. Het leven gaat door, de boel moet aan de kant, de scherven bij elkaar geveegd en de herinneringen opgeborgen in het laatje van het verleden wat je alleen bij bijzondere gelegenheden opent. In de kring van zwijgend afwachtenden moet tenslotte iemand opstaan die zegt: ok, laat mij het maar doen.

‘Het komt, het zal gebeuren! – spreekt God, de HEER. Dat zal de dag zijn waarvan ik gesproken heb. Dan zullen de Israëlieten uit hun steden komen om de wapens als brandhout te gebruiken; zeven jaar zullen ze vuur kunnen stoken van de grote en kleine schilden, de bogen en de pijlen, de stokken en de lansen. Omdat ze daarmee vuur kunnen stoken, hoeven ze geen takken te sprokkelen op de velden of hout te hakken in het bos.’ (Ezechiël 30: 8-10)

Iemand moet het mogelijk maken. En iemand moet ermee beginnen. Hoe grondiger, hoe beter. In het visioen van Ezechiël staat God tegenover Gog, de haast mythische macht van de vorst van het kwaad. Die vorst die aan allerlei gedaanten en bondgenootschappen zijn naam verleent en het leven verwoest. Zijn macht is de macht van de dood. Gods macht is de kracht om te leven.

In die kracht, ziet Ezechiël bevrijdingsdag, als een dag van de Heer. Met een fantastisch feest. Een feest wat Israël en de wereld zich droomt: waarin belaagde stadsbewoners hun angstdromen van zich afschudden en veilig de straat op gaan. Want wapens zijn ingeleverd voor het vreugdevuur, niemand die iets achterhoudt ‘voor de zekerheid’. De schilden, bogen, stokken en lansen, het hele arsenaal aan dood en verderf zal nu enkel nog de opbouw mogen dienen, als brandstof voor het vuur waarop een maaltijd bereid wordt. Dat is nog eens transformatie. 7 jaar lang zal geen ander hout nodig zijn.

Maar niet alleen het wapentuig moet opgeruimd. Verderop staat dat de Israëlieten de opdracht krijgen om 7 maanden lang hun vijanden te begraven. Dat moet gebeuren in het dal van de Passanten, een plaats waar niemand omheen kan. Zoals het oorlogsmonument in het midden van het dorp, waar niemand langskomt zonder het gezien te hebben. Zonder herinnerd te zijn aan die strijd, tussen de Levende en de dood.

De opruiming van het wapentuig is een rituele reiniging, die van de begrafenis van de vijanden niet minder. Liturgie van dood wordt getransformeerd tot liturgie van het leven. Dat gaat niet vanzelf. Het onreine werk moet óók gedaan, geen dode mag blijven liggen, geen zekerheid achtergehouden. Pas dan komt er ruimte om een nieuw begin mogelijk te maken. Iemand moet het doen.

Ciska Stark

1 Wislawa Szymborska. Titelgedicht uit Einde en begin. Gedichten 1957-1997. Amsterdam: Meulenhof 1998, p. 245.