Associaties over Christus in Kaboel

logo-idW-oud

 

ASSOCIATIES OVER CHRISTUS IN KABOEL

In 1991 reisden mijn partner en ik liftend en met bussen of rammelende pick-ups vanuit oostelijk China naar Pakistan. Na uren rijden tussen de enorme bergketens die deze grensstreek kenmerkt, zagen wij een afslag. Een verweerd bordje aan een houten paal wees naar rechts, naar het noorden: Khyber-pas, Kaboel. In de verte Afghanistan, woest en vrijwel ontoegankelijk, zowel door de natuurlijke grens van het gebergte, als door de politieke situatie van dat moment: de Russische bezetting. Een verlaten weg slingerde zich naar de horizon, dieper de bergen in. Wij kozen de andere weg. Afghanistan zagen we niet. Afghanen ontmoetten we wel, als thee-, tapijt- of khat-verkoper langs de weg naar Peshawar. Enkele van hen waren gefortuneerde handelaren, de meeste vluchtelingen, uitgeweken vanwege armoede, bedreiging, Russische onderdrukking en etnische tegenstellingen.

Deze woeste wereld van Afghanistan komt terug in het veelgeprezen boek van Khaled Hosseini: de Vliegeraar. Voor een tientje is het overal te koop. Voor nog een tientje erbij is de verfilming ervan sinds januari te zien in de bioscoop. Ik ben er blij om dat dit verhaal zo’n succes heeft. Zolang in het land waar het speelt deze film taboe is, blijft het nodig om zulke verhalen te verspreiden. Niettemin bekruipt mij een lichte afkeer wanneer ik zie dat het boek met pallets tegelijk afgeleverd wordt als top 10-item van de boekwinkel. Het een consumptieartikel. Dat zat erin: met zo’n sentimenteel plot over broederschap, kinderloosheid, misbruik en (te)veel toevalligheden tegen het decor van een gewelddadige standenmaatschappij. Zoiets lees je niet met droge ogen en kijken is niet minder confronterend. Toch valt het mij niet mee om zo’n boek te consumeren. Ik moet het eerder ‘verwerken’, het blijft knagen. Hoe dat komt? Het doet me zo vaak aan de bijbel denken.

Motieven die overal te vinden zijn, maar zeker ook in de Schriften: een zoon die zoekt naar de erkenning van zijn vader. Die jaloers is en het niet kan hebben dat een ander voorgaat en de liefde ontvangt waar hij zozeer naar hunkert. Kain doodt Abel, Jakob besteelt Esau en hoofdpersoon Amir zorgt ervoor dat Hassan beschuldigt wordt van diefstal. Amir en Hassan, een Pashtoen en een Hazara en desondanks halfbroers van elkaar, maar dat weten ze niet. In een maatschappij die de nadruk legt op verschillen tussen volkeren, worden broers concurrenten. Waar etnische superioriteitsgevoelens de geschiedenis bepalen, zal niemand erkennen dat één God is, en allen broeders en zusters zijn. Een kind kan nog denken dat de wereld ongeschonden is, zoals Amir zich de tijd waarin hij speelde met Hassan, als één grote zomer herinnert. Maar het paradijs in de vorm van een heuvel met de boom waarin de namen van de jongens staan gekerfd, is van tijdelijke aard. Als het paradijs al ooit heeft bestaan. De critici van Khaled Hosseini verwijten de auteur immers dat hij de situatie van vóór 1979 in Afghanistan idealiseert. Ook zonder Russische, Amerikaanse of VN-milities is Afghanistan een complex land, waar de bevolkingsgroep van de Pashtoen haar relatieve macht en rijkdom nogal eens heeft ingezet om Hazara’s, Turkmenen en anderen te onderdrukken of regelrecht uit te roeien. Hosseini zoekt naar de maat van de menselijkheid onder deze verschillen.

Het belangrijkste thema van de film is het schuldgevoel dat Amir oploopt doordat hij lijdzaam toekijkt wanneer Hassan verkracht wordt door een Pashtoen-jongen uit Amir’s volk. Het is de prijs die de kleine Hassan betaalt voor de onvoorwaardelijke trouw aan Amir, omdat hij de vlieger die hij voor Amir gehaald heeft, niet aan zijn belagers wil afgeven. De schuld van Amir is geen actieve, het is een passieve, het is louter lafheid. De zonde van de nalatigheid. Bang als hij is, komt hij niet tevoorschijn wanneer Hassan onteerd wordt en doet hij het voorkomen alsof hij niets gezien heeft. Vanaf dat moment heeft Amir voor de buitenwereld zijn eer gered. Met de buitgemaakte vlieger steelt hij de erkenning en de zegen van zijn vader. Van binnen heeft hij echter zijn eer verloren. Wat volgt is even schokkend. Een bijzonder symbolische scène toont hoe Amir probeert om zich van zijn schuld te ontdoen door zich van de trouw van Hassan te ontdoen. Want de niet aflatende opofferingsgezindheid en serviliteit van Hassan bepalen Amir steeds weer bij zijn eigen lafheid. Wanneer hij dat niet langer kan verdragen, probeert hij de woede van Hassan over zich af te roepen door hem te smeken om hem te straffen en in elkaar te slaan, als reactie op de granaatappels waarmee hij Hassan bekogelt. Maar al wat Hassan doet is zwijgen en uiteindelijk zelf een granaatappel nemen en die op zijn eigen hoofd kapotslaan. Hassans hoofd, vol granaatappelbloed en wonden blijft in beeld wanneer Amir zich tenslotte van hem afwendt. Zijn provocatie is doodgelopen, hij kan zijn schuld niet afkopen, totdat hij de stem van zijn hart zal volgen en zich niet langer onttrekt aan zijn verantwoordelijkheid.

In de figuur van Hassan, herkende ik onwillekeurig de gestalte van Jezus van Nazareth. De moslimjongen Hassan, die met zijn vader bidt op een versleten kleedje, is degene die laat zien wat het betekent om weerloos te zijn. Hij laat zich niet verleiden tot ontrouw. Hij blijft dienstbaar, als een schaap dat naar de slachtbank wordt geleid. Hij ondergaat de grootste vernedering die denkbaar is. Druppels bloed van tussen zijn benen kleuren de sneeuw wanneer zijn belagers hem loslaten. Hassan doet zijn mond niet open en het knappe is dat de auteur daarmee duidelijk maakt dat juist zo’n houding weliswaar medelijden oproept bij de toeschouwers, maar haat oproept bij degenen die met zo’n houding geconfronteerd worden. Wij mensen kunnen blijkbaar de gestalte van goedheid en trouw maar slecht verdragen, het is te confronterend. Het slachtoffer bepaalt immers de beul bij zijn eigen rol en het is gemakkelijker om die rol op te nemen dan af te leggen. Het klinkt allemaal wat zwaarmoedig, maar misschien is dat besef wel eens nodig in een wereld waar de contrasten van verhoging en vernedering in iedere generatie opnieuw worden vormgegeven.

Er zijn nog veel meer scènes in het boek die te denken geven. Ik ga daar nu niet verder op in. De christelijke kerk concentreert zich in de aanloop naar Pasen op bezinning, boete en op het lijden van Christus. Bezorgt zijn houding mij eveneens een ongemakkelijk gevoel? Ik weet het niet, temidden van de stapels boeken is Jezus misschien al teveel in het feelgood-genre opgegaan. Maar de komende weken, zal ik zeker aan de jonge Hassan denken. En aan degenen die hij vertegenwoordigt, terwijl anderen wegkijken. De weg naar Afghanistan brengt in de wildernis en roept veel vragen op. Maar wie die weg is ingeslagen kan niet zomaar terug. Misschien valt er daarop echter nog wel iets te leren van de weg van Jezus. Zoals een bloedspoor dat roept om verzoening. Want lijden is levenslang en genade nooit goedkoop. En een tientje is te weinig voor een boek dat ons dat voorhoudt.

Ciska Stark