Uw spraak maakt u openbaar – Rens Kopmels als Zeeuws theoloog

logo-idW-oud

 

UW SPRAAK MAAKT U OPENBAAR – Rens Kopmels als Zeeuws theoloog

Zijn spreken maakt Rens Kopmels openbaar: zijn stem als roker, zijn tongval als Zeeuw. Over het eerste kan ik weinig zeggen; ik ben geen roker, waar velen moeite hebben met stoppen is het mij nooit gelukt om te beginnen. Het zal over het tweede gaan. Rens Kopmels is Zeeuw en de vraag is nu hoe ver dat bij hem gaat. Wel, het is – met een beetje goede wil – tot diep in zijn theologisch denken aan te wijzen.

Als iemand spreekt met een dialect heeft dat iets kwetsbaars, iets ontwapenends. Het onthult hoe je hebt leren spre-ken, van huis uit. Je hebt er geen controle over, je hebt er niet voor gekozen om dat mee te krijgen en eenmaal zo gevormd kun je het nauwelijks verbergen. Het stempelt je, het bindt je onlosmakelijk aan de plaats van herkomst, aan het platteland. Daar, op het dorp, waar iedereen zo praat, behalve de ‘import’, sluit het je in. Maar buiten, in de rest van de wereld is dat anders. Zodra je spreekt, word je daar onmiddellijk gekend, niet alleen als buitenstaander, maar veelal ook met je herkomst. Je bent geen onbeschreven blad, kunt niet meer alles zijn wat je wilt, je kunt zelfs geen nobody zijn.

In het verhaal van de verloochening van Petrus, vertelt Matteus als enige dat hij ook door zijn accent herkend, in zijn tongval betrapt wordt als Galileër. ‘Je accent verraadt je’, je manier van spreken geeft je prijs, of met de Statenverta-ling, die het woordelijk weergeeft: ‘Uw spraak maakt u openbaar’ (Mat. 26:73). Zo gezegd doet dat theologisch allerlei bellen rinkelen. In de mond van een gelovige zou het een lofzegging kunnen zijn. Maar hier gaat het om de manier van zeggen, de toon, de klank, de melodie.

Wie het Zeeuws een beetje kent, zal het in Rens’ spraak onmogelijk ontgaan. Het zit ’m in de iets verbogen klank van de klinkers (bij Rens vooral de a, geloof ik: zijn ‘nou ja’), het verkorten van woorden door samennemen van mede-klinkers en in de g die naar de h aardt. Ook de naam is onmiskenbaar, ze maakt typisch deel uit van de Zeeuwse familienamen. En zoals dat hoort, bindt de familienaam aan het voorgeslacht, de aartsvaders: men vermoedt dat ‘Kop’ (of ‘Coppe’) naar Jacob verwijst en ‘Mels’ naar Melis, wat doet vermoeden dat Rens afstamt van een Jacob Meliszoon.

De geboortegrond is Beveland, tussen de Ooster- en Westerschelde, de zogenaamde ‘Zak van Zuid-Beveland’, oud polderland onder Goes: kleine kavels, veelvormige lappen grond, met lage, kronkelende dijken, met kreken en wielen. Wat we nu tot de oerreformatorische ‘bijbelgordel’ rekenen, dankt haar naam en haar bestaan aan het monnikenwerk, ja het bidden en werken van monniken van Sint Bavo uit Gent. De mannen van de heilige kluizenaar sloten de vloed buiten. Vanaf de twaalfde eeuw werden de slikken en schorren stukje bij beetje ontworsteld aan de golven. Zo ver-scheen het land, het Bavoland, de Bevelanden. Luctor et emergo, of zoals weergegeven in het Zeeuwse volkslied: ‘ik worstel moedig en ontzwem’. Zelfs de zee werd gekerstend en zij was niet meer – voor een tijd.

Opeens was daar goede aarde, met aan weerskanten de Scheldes, de gescholden stromen van de vloed. De schep-ping herhaalde zich of zette zich voort. Eigenlijk is dat niet goed gezegd, want schepping is niet iets van het verleden wat zich dan zo nu en dan herhaalt. Schepping gebeurde – dus niet als oergeschiedenis, als het worden van wat is, het ontstaan van woeste grond die na eeuwen ten laatste bevolkt werd. Nee, de grond werd gewonnen door de broe-derschap, om het wonen van de mens. Zo is de Zak van Zuid-Beveland landschappelijk tastbare scheppingstheologie; geschiedenis en landschap gezamenlijk spreken van de äusseren Grund des Bundes und der inneren Grund der Schöpfung.

Hier geschiedde schepping. ‘Dat het droge tevoorschijn kome …’ Zonder het gebiedende spreken van de Schepper en het ingaan van het Woord in de geschiedenis in de Zoon waren de Bevelanden er niet geweest, maar zonder het gebiedende spreken in de abdij van Sint Bavo, als antwoord en echo daarvan, evenmin. Met de vertaling van Johan-nes 1:1 in de Naardense Bijbel: ‘Sinds het begin is er het spreken.’
Eenmaal uitgesproken, tot bestaan geroepen ligt het land daar, als dragende grond voor wat er geschieden moet. Het Woord moet geschieden, zoals het geschied is. Het moet beantwoord en beaamd en aldus geschiedt, het wordt be-antwoord. Het gebeuren tussen God en mens, het gaat er talig en communicatief, mededeelzaam aan toe. Het is aanspraak en antwoord. Zo zet zich dat voort tussen mensen, tussen man en vrouw.

Nou ja, zo schreef Rens Kopmels over de schepping en over mens, in de laatste jaargangen van de Waagschaal, zo spreekt hij. Zo heeft hij dat vernomen van onder anderen Barth en Rosenstock natuurlijk. Maar dat spreken kan dan juist vanwege zijn land van herkomst in vruchtbare aarde zijn gevallen. Geplaatst daar, in Beveland, lijkt hij me juist met zijn eigen thema’s thuis. Schepping, dat zal duidelijk zijn. Schepping door het Woord, door het spreken. Spreken, woorden, waar men juist in Zeeland misschien wel het meest van alles zunig mee is.

De woorden en de namen vond Rens dan ook elders. Alleen daarin, in de mate van zijn spreken, in zijn onvermoei-bare schrijven, is hij misschien ‘on-Zeeuws’. Van ‘Zomaar wat’ tot grondige, gedegen oefeningen over schepping, voorzienigheid, antropologie, ethiek, liefde…

Maar in dat alles sprak hij met Zeeuwse accenten. Met Zeeuwse nuchterheid en aardsheid. God is in de hemel en de mens is – adam op de adamah, ‘akkerman’ op de akker – op de aarde. Er is veel hemel boven het vlakke land. Er is geen ontkomen – in oerbossen, bergen of dalen – aan. Hier is je plaats. De aarde is vruchtbaar. Het is eerlijke grond. Maar het leven is ook hard, het lot grillig en onbarmhartig. Er is het duistere raadsel van het boze. Aan de vraag naar de zin, de ervaring van zinloosheid is niet te ontkomen. En zo konden misschien bij het lezen van de woorden van Sartre bij Rens beelden van Zeeland opkomen.

Die beelden brengen de gedachten dan ook een stap verder, want bij de zinloosheid kan het niet blijven. Iedere zon-dag luiden de klokken en klinken de Tien Geboden. ‘En God sprak al deze woorden …’ God gebiedt, en de barse, eerlijke grond vraagt om een ernstige, oneindige ethiek, zoals Rens die uitgesproken vond bij Levinas. God gebiedt, zoals Hij ook belooft, en regeert en zijn schepping bewaart. Deze wereld, deze grond komt in het licht te staan van wat komt, van Hij die komt.

Tenslotte schenkt de grond ook het goede van de schepping. Niet altijd maar wel vaak oogst naar inspanning. En er is welverdiende rust na het werken. Er is de geliefde, aan de tafel en in het bed. Daar moet je geen idylle van maken. Maar het is er en het is goed. De lichamen, de liefde, tweeërlei – zeker ook de eros. En het denken erover vervolgens: de vraag naar ‘de seksualiteit in zijn uiteindelijkheid’.

In die zin is in Rens Kopmels theologie, zijn spreken van God, zijn herkomst te horen. Zo maakt zijn spraak hem openbaar. Zo is hij gebonden aan zijn herkomst, in Zeeland, Zuid-Beveland.
Althans – zo heb ik, import-Bevelander, hem graag willen horen.

Coen Constandse